T-310/25 Slumazen
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 19 juni 2025 Schriftelijke opmerkingen: 5 augustus 2025
Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers Onderwerp: artikel 2, onder b), f), g) en h) jo. artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 1, van verordening nr. 261/2004.
De verwijzende rechter vraagt uitleg van de begrippen “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert”, “boeking” en “rechtstreeks aansluitende vluchten”. Dit in een situatie waarin sprake is van verschillende deelvluchten, geboekt bij één touroperator of reisbureau, maar uitgevoerd door verschillende luchtvaartmaatschappijen.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 2, onder b) en h), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 5, artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, aldus worden uitgelegd dat indien meerdere vluchten op één enkele boeking berusten, elke luchtvaartmaatschappij die een van de vluchten in het kader van deze boeking heeft uitgevoerd en tegen welke de passagier een daartoe strekkende vordering instelt, verplicht is tot betaling van een compensatie bij annulering of vertraging van de vlucht of bij instapweigering, ongeacht andere omstandigheden zoals: a. wie de boeking heeft bevestigd (de betreffende luchtvaartmaatschappij, een andere luchtvaartmaatschappij, een touroperator, een online reisbureau of een andere entiteit) en wie (welke luchtvaartmaatschappij) het ticket heeft uitgegeven; b. of tussen de luchtvaartmaatschappijen die de verschillende vluchten hebben uitgevoerd enige rechtsverhouding bestond (in het bijzonder ongeacht of zij met elkaar een codeshare- of interline-overeenkomst hadden); c. waar – dat wil zeggen op of buiten het grondgebied van een lidstaat van de Unie – de vlucht met aansluitende vluchten is begonnen en geëindigd, en waar de tussenlandingen hebben plaatsgevonden (voor zover de bovengenoemde verordening in het licht van artikel 3, lid 1, ervan van toepassing is op deze aansluitende vluchten); d. tijdens welke vlucht zich een verstoring (ongeregeldheid, instapweigering) heeft voorgedaan, in het bijzonder of deze zich tijdens de eerste of de tweede van de rechtstreeks aansluitende vluchten heeft voorgedaan; e. of de andere luchtvaartmaatschappij die het verstoorde segment van de rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd, in of buiten de Europese Unie is gevestigd?
2) Indien vraag 1a ontkennend wordt beantwoord: moet een online reisbureau (zoals eSky.pl S.A., myTrip.com Etraveli Group) dat tickets voor vervoersdiensten van een bepaalde luchtvaartmaatschappij aanbiedt, in de zin van artikel 2, onder f) en g), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, worden beschouwd als een door deze luchtvaartmaatschappij erkende agent, en moet een door een dergelijk online reisbureau bevestigde boeking bijgevolg worden beschouwd als een boeking die door deze luchtvaartmaatschappij is „aanvaard en geregistreerd”, en zo niet, onder welke voorwaarden is dit wel mogelijk?
3) Indien vraag 1b ontkennend wordt beantwoord: welke kenmerken moet de rechtsverhouding tussen de luchtvaartmaatschappijen hebben om te kunnen aannemen dat, indien meerdere vluchten op één enkele boeking berusten, elke luchtvaartmaatschappij die een van de vluchten in het kader van deze boeking heeft uitgevoerd en tegen welke de passagier een daartoe strekkende vordering instelt, in de zin van artikel 2, onder b) en h) van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, verplicht is tot betaling van een compensatie bij annulering of vertraging van de vlucht of bij instapweigering, en in het bijzonder of het bestaan van een interline-overeenkomst – dat wil zeggen een overeenkomst in het kader waarvan de luchtvaartmaatschappijen bevoegd zijn om tickets uit te geven voor vluchten die onder andere door andere luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd – noodzakelijk en voldoende is?
4) Indien vraag 1b ontkennend wordt beantwoord en het antwoord op vraag 3 luidt dat een interline- of andere overeenkomst noodzakelijk is: kan in het licht van artikel 2, onder b) en f) van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, worden verondersteld dat indien alle segmenten van de reis (vluchten) die door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd, op één boeking berusten (welke boeking is bevestigd door een van deze luchtvaartmaatschappijen, een touroperator, een online reisbureau of een andere entiteit), tussen deze luchtvaartmaatschappijen een rechtsverhouding bestaat die vereist is voor hun hoofdelijke aansprakelijkheid voor de ongeregeldheden met betrekking tot de rechtsreeks aansluitende vluchten, ongeacht tijdens welke vlucht deze ongeregeldheden zich hebben voorgedaan (en of zij deze specifieke vlucht hebben uitgevoerd)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-11/11;, C-537/17; KLM Royal Dutch Airlines, C-367/20; flightright (Luchtvervoer van Stuttgart naar Kansas City), C-436/21; České aerolinie, C-502/18.
Specifiek beleidsterrein: IenW, JenV