T-313/02, doping, arrest van 30 september 2004
Datum arrest, zaaknummer, partijen Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 september 2004, T-313/02, David Meca-Medina en Igor Majcen tegen de Commissie.
Betrokken departementen VWS, EZ
Sleutelwoorden Mededinging - vrij verrichten van diensten - Antidopingregelgeving van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) - Zuiver sportieve regelgeving
Beleidsrelevantie Uit dit arrest blijkt dat de Antidopingregelgeving van het IOC regels van zuiver sportieve aard zijn. Dit betekent dat voor deze regelgeving niet de beperkingen gelden die worden ingegeven door het mededingingsrecht of - gelet op de bestaande jurisprudentie van het Hof van Justitie - het vrije verkeer.
Samenvatting van feiten, redenering en dictum Bij een dopingcontrole op 31 januari 1999, tijdens de Wereldbeker langeafstandzwemmen te Salvador de Bahia (Brazilië), worden de deelnemers David Meca-Medina en Igor Majcen (hierna: verzoekers) positief bevonden op nandrolon. Op basis van de Doping Control Rules van de Internationale Zwemfederatie, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de antidopingcode van het IOC, besluit het Doping Panel van de zwemfederatie verzoekers voor vier jaar te schorsen. Verzoekers dienden bij brief van 30 mei 2001 een klacht in bij de Commissie waarbij zij zich beriepen op schending van de artikelen 81 en 82 EG.
Bij beschikking van 1 augustus 2002 heeft de Commissie, na de betreffende antidopingregelgeving te hebben getoetst aan de beoordelingscriteria van het mededingingsrecht, de klacht van verzoekers afgewezen en geconcludeerd dat deze regelgeving niet onder het verbod van de artikelen 81 EG en 82 EG viel.
Het Gerecht beschrijft, alvorens tot de beoordeling van de onderhavige zaak over te gaan, de jurisprudentie van het Hof inzake sportregels en gemeenschapsrecht. De rode lijn hierin is dat sportregels alleen onder het gemeenschapsrecht vallen voor zover er sprake is van een economische activiteit. Indien er sprake is van zuiver sportieve regels waarbij vraagstukken aan de orde zijn die alleen verband houden met sport en als zodanig buiten het verrichten van economische activiteiten staan, vallen de regels buiten het gemeenschapsrecht. Hierbij kan worden gedacht aan regels over de samenstelling van nationale ploegen (arresten Walrave - 36/74 - en Dona - 13/76) en de selectieregels die sportfederaties hanteren om te bepalen welke leden aan internationale sportwedstrijden op topniveau mogen deelnemen (arrest Deliège C-51/96 en C-191/97). Hoewel het Hof zich niet eerder heeft uitgesproken over de vraag of de aan de orde zijnde sportieve regels onderworpen zijn aan de verdragsbepalingen betreffende de mededinging, is het Gerecht van mening dat de bestaande jurisprudentie analoog moet worden toegepast.
Het Gerecht oordeelt dat dopingregels geen enkele economische doelstelling nastreven, omdat deze regels uitsluitend verband houden met de niet-economische dimensie van de sportuitoefening. Het Gerecht komt derhalve tot de conclusie dat het hier regelgeving van zuiver sportieve aard betreft waardoor deze niet onderhavig is aan het mededingingsrecht of belemmerend is voor het vrije handelsverkeer. Dit betekent dat de antidopingregels buiten de werkingssfeer van de artikelen 81 en 82 EG of artikel 49 EG vallen.
Korte analyse In dit arrest is voor de eerste maal het mededingingsrecht in verband gebracht met regels van zuiver sportieve aard. Vanuit de gedachte dat sportieve activiteiten van grote maatschappelijke betekenis zijn voor de Europese Unie redeneert het Gerecht dat antidopingregelgeving in eerste instantie is gericht op fair play binnen de sport en daarom om hun aard buiten het mededingingsrecht vallen.
Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten voor het beleid, rechtspraak of rechtspraktijk op nationaal of Europees niveau In de gevallen waarin VWS bij sportorganisaties aandringt op het voeren van antidopingbeleid, biedt het arrest zekerheid dat hiermee in beginsel niet het gemeenschapsrecht wordt geschonden.
Voorstel van behandeling De ICER zendt het fiche en het bijbehorende arrest ter kennisneming toe aan de Ministers van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.