T-381/25 Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Lodzy

Contentverzamelaar

T-381/25 Dyrektor Izby Administracji Skarbowej w Lodzy

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 juli 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     9 september 2025

Trefwoorden: accijnsvrijstelling, alcohol, tariefindeling

Onderwerp: Richtlijn 92/83 (betreffende harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken): artikel 27, lid 1, onder b).

Deze zaak gaat over mengsels van gedenatureerde alcohol met propyleenglycol, waarvan de juiste GN-tariefindeling ter discussie staat. De nationale rechters trokken de accijnsvrijstelling in, waarna de verwijzende rechter om uitleg vraagt van artikel 27, lid 1, onder b) van richtlijn 92/83. Die bepaling stelt dat lidstaten vrijstellingen van de geharmoniseerde accijns moeten geven aan onder de richtlijn vallende producten, waaronder producten die gedenatureerd zijn en worden aangewend voor de vervaardiging van niet voor menselijke consumptie bestemde producten. Het is de vraag of de fiscus voor de vrijstelling moet bewijzen dat het product daadwerkelijk voor menselijke consumptie bedoeld was. 

Prejudiciële vragen: 
1. Is het voor de weigering van toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 27, lid 1, onder b), van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB 1992, L 316, blz. 21, in de in 2014 geldende versie) voldoende dat een accijnsgoed in de vorm van ethylalcohol die door toevoeging van propyleenglycol is gedenatureerd, onder GN-tariefcode 220720 wordt ingedeeld? 
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: is voor de weigering van toepassing van die vrijstelling vereist dat de belastingautoriteiten aantonen dat een belastingplichtige die niet voor menselijke consumptie bestemde accijnsgoederen produceert, weet dat deze goederen voor menselijke consumptie worden gebruikt, of is het voldoende dat de belastingautoriteiten omstandigheden aantonen op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij dit had moeten weten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-482/98 Italië/Commissie; C-567/17 Bene Factum

Specifiek beleidsterrein: Fin-fiscaal