T-586/25 TD na Mitnitsa Varna  

Contentverzamelaar

T-586/25 TD na Mitnitsa Varna  

Prejudiciële hofzaak

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 november 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     22 december 2025

Trefwoorden: douane, goederen zonder handelskarakter, evenredigheid sancties

Onderwerp: Verordening (EU) nr. 952/2013 (Douanewetboek): artikel 42 en artikel 267, lid 3, onder e); Gedelegeerde verordening 2015/2446: artikel 1, punt 21, onder b), ii); Handvest: artikelen 17 en 49.

Deze zaak betreft een Bulgaarse man die in 2023 van Varna naar Londen wilde vliegen met 240 pakjes sigaretten met een Bulgaarse accijnszegel in zijn bagage, die hij niet had aangegeven bij de autoriteiten. Volgens de man waren de sigaretten bedoeld voor persoonlijk gebruik, en had hij netjes alle accijns en btw betaald over de pakjes. Desondanks werden de sigaretten in beslag genomen en kreeg hij een boete ter waarde van 200% van de aankoopprijs. Volgens nationale autoriteiten was dit een poging tot smokkel. In cassatie vraagt de Bulgaarse rechter zich af vanaf welke hoeveelheid er kan worden aangenomen dat de goederen niet meer voor persoonlijk gebruik bestemd zijn, maar een handelskarakter hebben. Daarnaast twijfelt hij over de evenredigheid van de opgelegde sancties. 

Prejudiciële vragen: 
1) Moet artikel 267, lid 3, onder e), van verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie aldus worden uitgelegd dat de lidstaten in geval van een nationaal verbod als bedoeld in artikel 33, lid 2, van de Zakon za tyutyuna, tyutyunevite i svarzanite s tyah izdelia (wet op tabak, tabaksproducten en aanverwante producten), bij een poging tot uitvoer over de staatsgrens van goederen die aan dit verbod onderworpen zijn, bevoegd zijn om de sancties van artikel 42 van het douanewetboek op te leggen en de maatregelen van artikel 198, lid 1, onder b), iv), junctis artikel 83, lid 1, en artikel 124, lid 1, van het douanewetboek te nemen, ongeacht of de goederen zijn aangegeven of worden geacht te zijn verborgen? 

2) Moet artikel 42 van verordening (EU) nr. 952/2013 aldus worden uitgelegd dat wanneer een nationaal uitvoerverbod wordt overtreden en de voor deze overtreding vastgestelde sancties worden toegepast, het gedrag van een natuurlijke persoon als poging tot douanesmokkel kan worden aangemerkt louter op grond van de omstandigheid dat niet-aangegeven accijnsgoederen – tabaksproducten die aan een uitvoerverbod zijn onderworpen – in de ingecheckte bagage worden vervoerd, zonder de omstandigheden te onderzoeken waarin de goederen werden verborgen en te onderzoeken wat de subjectieve houding van de persoon (opzet) was? 

3) Moet het begrip „goederen zonder handelskarakter” in de zin van artikel 1, punt 21, onder b), ii), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 zowel bij de toepassing van de douaneformaliteiten bij uitvoer uit het douanegebied van de Unie als bij de toepassing van nationale beperkingen op de uitvoer van accijnsgoederen autonoom en uniform worden uitgelegd of kunnen de lidstaten specifieke nationale criteria waarbij rekening wordt gehouden met de risico’s van illegale handel in dergelijke goederen, en de daarmee samenhangende wetgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot de accijnsregeling of de uitvoerverboden, toepassen? 

4) Moeten artikel 1, punt 21, onder b), ii), van gedelegeerde verordening 2015/2446 en artikel 198, lid 1, onder b), iv), van het douanewetboek aldus worden uitgelegd dat wanneer de aan een verbod onderworpen goederen tabaksproducten zijn – sigaretten met een accijnszegel –, de beoordeling van de vraag of het „goederen zonder handelskarakter” betreft, moet worden verricht door uitsluitend rekening te houden met het kwantitatieve criterium, namelijk de hoeveelheid die mag worden ingevoerd in de staat op het grondgebied waarvan de goederen worden uitgevoerd, of mag ook rekening worden gehouden met het volgende: de commerciële status en de beweegredenen van degene die de accijnsgoederen voorhanden heeft; de plaats waar de goederen zich bevinden en, in voorkomend geval, de gebruikte wijze van vervoer; alle andere documenten over de goederen waaruit het bestaan blijkt van een specifieke geadresseerde in de staat waarnaar de goederen worden uitgevoerd? 

5) Moeten artikel 42, artikel 83, leden 1 en 3, en artikel 198, lid 1, onder b), [iv)], van verordening (EU) nr. 952/2013 aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als artikel 233, lid 3, juncto lid 1, van de Zakon za mitnitsite (douanewet), die in geval van een poging tot smokkel van tabaksproducten voorziet in de oplegging van een geldboete van ten minste 200 % van de verkoopprijs van die goederen? 

6) Moeten artikel 42, artikel 83, leden 1 en 3, en artikel 198, lid 1, onder b, [iv)], van verordening (EU) nr. 952/2013 en artikel 17, lid 1, en artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als artikel 233, lid 3, junctis leden 1 en 6, van de Zakon za mitnitsite, volgens welke de overtreder in geval van smokkel van tabaksproducten niet alleen een geldboete van ten minste 200 % van de verkoopprijs van de goederen wordt opgelegd, maar ook de confiscatie ten gunste van de staat wordt gelast van de volledige hoeveelheid vervoerde tabaksproducten die het voorwerp van de overtreding waren, ongeacht het feit dat de sigaretten rechtmatig zijn aangekocht, dat daaraan ieder handelskarakter vreemd is en dat de daarover verschuldigde accijns in de lidstaat van aankoop is betaald? 

7) Indien een dergelijke nationale regeling ontoelaatbaar is, hoe kan de correcte toepassing van het Unierecht op het gebied van het douanebeleid dan worden gewaarborgd en verwezenlijkt, zodat enerzijds de overtreding niet onbestraft blijft en anderzijds het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-216/11 Commissie/Frankrijk; C-717/22 en C-372/23 SISTEM LUX; C-655/18 Schenker; C-81/15 Kapnoviomichania Karelia; C-95/19 Silcompa; C-55/21 IMPERIAL TOBACCO BULGARIA.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal
 

Gerelateerde documenten