T-614/25 Trading 4   

Contentverzamelaar

T-614/25 Trading 4   

Prejudiciële hofzaak

Dit fiche is slechts een samenvatting. De verwijzingsbeschikking is bepalend

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     3 november 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     20 december 2025

Trefwoorden: btw-vrijstelling, accijnsschorsingsregeling, driehoekstransactie

Onderwerp: Richtlijn 2006/112 (Btw): artikel 2, lid, 1, artikel 14, lid 1, artikel 20, eerste alinea, artikel 68, artikel 138, lid 1, artikel 141 en artikel 197, lid 1. 

Verzoeker, vennootschap ‘Trading 4’, verhandelt brandstoffen. In 2016 heeft verzoeker koolwaterstoffen verkocht aan Etste en Britse vennootschappen, die op hun beurt de goederen hebben doorverkocht aan latere afnemers in de Unie. Het vervoer van de goederen werd uitgevoerd door de latere afnemers, en zijn dus één keer fysiek vervoerd van verzoeker rechtstreeks naar de latere afnemers. Ter discussie staat of verzoeker gebruik had mogen maken van het btw-tarief van 0% (voor intracommunautaire leveringen) op de levering van de goederen. Volgens de belastingdienst is het eigendom van de goederen overgegaan vóór het grensoverschrijdende vervoer, waardoor er voor verzoeker alleen sprake is van een binnenlandse regeling waar het 0%-tarief niet voor geldt. De Letse rechter vraagt het Hof om uitleg van de btw-richtlijn.

Prejudiciële vragen: 
1) Moet artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelezen in samenhang met artikel 141 en artikel 197, lid 1, van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat, wanneer accijnsproducten onder een accijnsschorsingsregeling in een driehoekstransactie worden geleverd en vastgesteld wordt dat de belasting verschuldigd is door de in de derde lidstaat gevestigde belastingplichtige voor de btw, dit op zichzelf een grond vormt om de levering die door de in de eerste lidstaat gevestigde belastingplichtige voor de btw aan de in de tweede lidstaat gevestigde belastingplichtige voor de btw is verricht, vrij te stellen van btw overeenkomstig artikel 138, lid 1, van de richtlijn, mits wordt aangetoond dat de goederen daadwerkelijk vanuit de eerste lidstaat zijn uitgevoerd en in de derde lidstaat zijn geleverd? 

2) Moet artikel 138, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, in het geval van een driehoekstransactie, aldus worden uitgelegd dat, wanneer de in de eerste lidstaat gevestigde belastingplichtige voor de btw ervan in kennis wordt gesteld dat de in de tweede lidstaat gevestigde belastingplichtige voor de btw de goederen vervolgens onmiddellijk zal leveren aan een in een derde lidstaat gevestigde belastingplichtige voor de btw en die inkennisstelling plaatsvindt voordat die goederen de eerste lidstaat verlaten en naar deze belastingplichtige in de derde lidstaat worden vervoerd, de levering door de in de eerste lidstaat gevestigde belastingplichtige aan de in de tweede lidstaat gevestigde belastingplichtige niet is vrijgesteld van btw? 

3) Is artikel 141 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, na een driehoekstransactie, van toepassing wanneer een onderneming uit de derde lidstaat de goederen in het kader van dezelfde enkele vervoersbeweging doorverkoopt binnen het grondgebied van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-245/04 EMAG Handel Eder; C-386/16; C-414/17 AREX CZ; C-401/18; C-247/21 Luxury Trust Automobil.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal
 

Gerelateerde documenten