Op deze pagina:
De terugtrekking van een (lid)staat uit de Europese Unie vindt plaats overeenkomstig de procedure van artikel 50 van het EU-Verdrag. In dit ECER-dossier wordt ingegaan op de verschillende stappen in het kader van deze procedure. Daarbij worden de stappen verduidelijkt aan de hand van voorbeelden met betrekking tot de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU (Brexit).
Een lidstaat kan overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen besluiten zich uit de EU terug te trekken (artikel 50, lid 1, EU-Verdrag). De betrokken lidstaat dient een besluit vast te stellen waarmee zij te kennen geeft de EU te willen verlaten en de procedure tot terugtrekking te willen starten. In het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU bepaalde de Supreme Court of the United Kingdom in de zaak Miller (24 januari 2017) dat hiervoor een Act of Parliament nodig is. Als gevolg van deze rechterlijke uitspraak nam het Britse parlement op 16 maart 2017 de European Union (Notificiation of Withdrawal) Act 2017 aan.
Naar boven
De lidstaat die een besluit tot terugtrekking heeft vastgesteld, moet de Europese Raad in kennis stellen van zijn voornemen tot terugtrekking (artikel 50, lid 2, eerste volzin, EU-Verdrag). Het moment van de kennisgeving kan worden bepaald door de betrokken lidstaat. In de EU-Verdragen is namelijk geen termijn voor kennisgeving opgenomen. De onderhandelingen over de voorwaarden voor de terugtrekking kunnen echter pas worden gevoerd nadat de kennisgeving bij de Europese Raad is gedaan. In het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU stelde de Britse regering de Europese Raad op 29 maart 2017 officieel in kennis van het voornemen tot terugtrekking (zie hier de brief van Theresa May). De Europese Raad legde vervolgens een verklaring af over de kennisgeving.
Het EU-Verdrag voorziet niet in de mogelijkheid van een latere intrekking van de kennisgeving. In de zaak C-621/18 (Wightman) oordeelde het EU-Hof dat een lidstaat de kennisgeving van het voornemen tot terugtrekking eenzijdig kan intrekken overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen. Dit kan de lidstaat doen zolang een tussen die lidstaat en de EU gesloten terugtrekkingsakkoord nog niet in werking is getreden. Als er (nog) geen terugtrekkingsakkoord is bereikt, kan de intrekking plaatsvinden zolang de in artikel 50, lid 3, van het EU-Verdrag gestelde termijn van twee jaar, die eventueel is verlengd overeenkomstig dat lid, niet is verstreken. De intrekking moet worden medegedeeld aan de Europese Raad en moet ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk zijn.
Nadat een lidstaat kennis heeft gegeven van haar besluit om zich terug te trekken uit de EU, gaan de onderhandelingen tussen de EU en de betrokken lidstaat over een akkoord over de voorwaarden voor de terugtrekking van start. De onderhandelingen worden gevoerd met inachtneming van de richtsnoeren van de Europese Raad en overeenkomstig artikel 218, lid 3, van het EU-Werkingsverdrag. Volgens deze bepaling doet de Europese Commissie aanbevelingen aan de Raad. In het kader van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU deed de Europese Commissie op basis van de richtsnoeren van de Europese Raad op 3 mei 2017 een aanbeveling aan de Raad. In die aanbeveling verzocht de Commissie de Raad om een machtiging om met het Verenigd Koninkrijk te gaan onderhandelen aan de hand van gedetailleerde richtsnoeren. De Raad machtigde de Commissie om de onderhandelingen met de betrokken lidstaat te openen en stelde de richtsnoeren daarvoor vast (zie dit besluit).
Het terugtrekkingsakkoord is een verdrag tussen de Europese Unie en de staat die zich terugtrekt uit de EU. Hierin verschilt een terugtrekkingsakkoord van een toetredingsverdrag. Een toetredingsverdrag wordt niet met de EU gesloten, maar tussen de bestaande lidstaten en de toetredende staat. De goedkeuring van het terugtrekkingsakkoord vereist geen unanimiteit binnen de Raad. Een verzwaarde gekwalificeerde meerderheid van stemmen (zie artikel 238, lid 3, onder b, EU-Werkingsverdrag) volstaat. Eén of enkele lidstaten kunnen de sluiting van het terugtrekkingsakkoord dus niet tegenhouden. Het Europees Parlement moet het akkoord goedkeuren en spreekt zich uit met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
De EU-Verdragen zijn niet meer van toepassing op de betrokken staat met ingang van de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na de kennisgeving van het voornemen tot terugtrekking. De Europese Raad kan met eenparigheid van stemmen en met instemming van de betrokken lidstaat besluiten om de termijn van twee jaar te verlengen (artikel 50, lid 3, EU-Verdrag). Ten tijde van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de EU is die termijn, na overeenstemming met het VK, verlengd (Besluit 2019/1810 van de Europese Raad).
Tijdens de onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord moet rekening worden gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van die staat met de Europese Unie (artikel 50, lid 2, tweede volzin, EU-Verdrag). Om de toekomstige betrekkingen te regelen wordt een verdrag tussen de EU en de uittredende lidstaat gesloten volgens de procedure van artikel 218 van het EU-Werkingsverdrag.
25-06-2025
Het Specialised Committee on Fisheries (SCF) heeft een besluit goedgekeurd waarin langetermijnafspraken tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk zijn vastgelegd, waarbij tot en met 30 juni 2038 volledige wederzijdse toegang ...
25-02-2025
In het kader van aanhoudingsbevelen in relatie tot de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst van de EU met het Verenigd Koninkrijk, vallen wijzigingen in de voorwaardelijke invrijheidsstelling in beginsel niet onder het ...
10-02-2025
Door het besluit tot verlenging van gelijkwaardigheid voor Britse centrale tegenpartijen (CCP’s) met drie jaar kunnen de onlangs overeengekomen maatregelen in het kader van de EU-verordening betreffende de Europese ...