Op deze pagina:
Hieronder wordt een (niet-uitputtend) overzicht gegeven van de algemene rechtsbeginselen van de EU. Een aantal van deze algemene rechtsbeginselen is inmiddels ook neergelegd in het Handvest.
Het beginsel van gelijke behandeling is een algemeen rechtsbeginsel dat in de artikelen 20 en 21 van het EU-Handvest is neergelegd. Dit beginsel vereist dat de EU-wetgever vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk behandelt (C-550/07 P, punten 54-55). Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd indien het berust op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen wanneer het verband houdt met een door de betrokken regeling nagestreefd wettelijke toelaatbaar doel, en dit verschil in verhouding staat tot het met de betrokken behandeling nagestreefde doel (C-101/12, punt 77).
De vergelijkbaarheid van situaties moet niet algemeen en abstract worden beoordeeld, maar specifiek en concreet aan de hand van alle elementen waardoor zij worden gekenmerkt, en met name in het licht van het voorwerp en het doel van de nationale regeling die het betrokken onderscheid invoert en, eventueel, de beginselen en de doelstellingen van het gebied waarvan die nationale regeling deel uitmaakt (C-451/16, punt 42).
Naar boven
Op grond van het beginsel van verbod van rechtsmisbruik kunnen rechtszoekenden zich niet door middel van fraude of misbruik beroepen op het EU-recht. De EU-regelgeving mag namelijk niet zo ruim worden toegepast dat zij transacties zou dekken die worden verricht met het doel om door fraude of misbruik te profiteren van de door het EU-recht toegekende voordelen. Dat is het geval wanneer de EU-rechtelijke bepalingen niet worden ingeroepen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze bepalingen, maar om een EU-rechtelijk voordeel te verkrijgen terwijl er slechts formeel voldaan is aan de voorwaarden om op dit voordeel aanspraak te maken (C-115/16, punten 96-98).
Het beginsel van behoorlijk bestuur is een algemeen rechtsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat rechtszoekenden van het bestuurlijk gezag mogen verlangen dat het op een bepaalde manier handelt of dat het juist niet handelt. Onder behoorlijk bestuur valt onder meer het recht van een ieder dat zijn zaken onpartijdig en binnen een redelijke termijn worden behandeld, maar omvat ook het recht om te worden gehoord. Artikel 41 van het EU-Handvest concretiseert het beginsel van behoorlijk bestuur voor de instellingen, organen en instanties van de EU en voorziet voor administratieve procedures in waarborgen die gelijkwaardig zijn aan die waarin de artikelen 47 en 48 van het EU-Handvest voorzien voor gerechtelijke procedures.
Het zorgvuldigheidsbeginsel
Het zorgvuldigheidsbeginsel omvat de verplichting voor het openbaar bestuur om alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. Dit beginsel is inherent aan het beginsel van behoorlijk bestuur (C-269/90, punt 14). Het zorgvuldigheidsbeginsel is algemeen van toepassing op het handelen van de instanties van de EU in hun betrekkingen met het publiek (C-47/07 P, punt 92).
Het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en strekt ertoe te waarborgen dat door het EU-recht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen voorzienbaar zijn (C-63/93, punt 20). Het beginsel vormt de oorsprong en ligt ten grondslag aan twee andere beginselen van de EU: het beginsel van het gerechtvaardigd vertrouwen en het beginsel van eerbiediging van het gezag van gewijsde.
Het beginsel van het gerechtvaardigd vertrouwen - ook wel het vertrouwensbeginsel genoemd - is een algemeen rechtsbeginsel van de EU en houdt in dat het openbaar bestuur het door haar gewekte gerechtvaardigde vertrouwen bij burgers na moet komen. Dit beginsel moet ook in acht worden genomen door de instellingen van de Europese Unie. Voor een beroep op bescherming van het gerechtvaardigd vertrouwen moet volgens de rechtspraak van het EU-Hof aan drie voorwaarden worden voldaan (T-549/08, punt 71):
Het beginsel van eerbiediging van het gezag van gewijsde vereist dat rechterlijke beslissingen die definitief zijn geworden niet meer in geding kunnen worden gebracht. Beslissingen kunnen definitief worden nadat alle beschikbare (rechts)middelen tegen een uitspraak zijn uitgeput of nadat de beroepstermijnen zijn verstreken. Het gezag van gewijsde draagt bij aan de stabiliteit van het (Europees) recht en van de rechtsbetrekkingen. Daarnaast garandeert het gezag van gewijsde een goede rechtspleging (C-924/19 PPU, punt 185).
Het beginsel dat strafbepalingen geen terugwerkende kracht mogen hebben wordt ook wel het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel genoemd. Dit beginsel houdt in dat een gedraging alleen strafbaar kan zijn als er op het moment van het plegen een wet bestond die de gedraging strafbaar stelde. Met andere woorden, een daad kan niet met terugwerkende kracht strafbaar worden gemaakt. Het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel is door het EU-Hof erkend als algemeen rechtsbeginsel (C-63/83, punt 22).
Het beginsel wordt beschouwd als een essentieel element van de rechtsstaat en is tevens neergelegd in artikel 49, lid 1 van het Handvest.
Het verbod van dubbele bestraffing en/of vervolging wordt ook wel het ne bis in idem-beginsel genoemd en houdt in dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit mag worden vervolgd of bestraft. Het verbod van dubbele bestraffing en/of vervolging is op het niveau van de EU erkend als algemeen rechtsbeginsel (C-289/04 P, punt 50) en is eveneens neergelegd in artikel 50 van het EU-Handvest.
Het fiscale legaliteitsbeginsel vereist dat iedere verplichting tot het betalen van belasting, alsmede alle wezenlijke elementen die de inhoudelijke kenmerken daarvan definiëren, bij wet moet worden neergelegd. Het beginsel vereist niet dat alle technische aspecten van de belasting uitputtend worden geregeld, voor zover de bij wet vastgestelde regels de belastingplichtige in staat stellen het bedrag van de verschuldigde belasting te voorzien en te berekenen en het tijdstip te bepalen waarop de belasting moet worden betaald (C-566/17, punt 39).