De vrijheid van ondernemerschap wordt erkend overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.
Klik hier voor alle EU-rechtspraak waarin dit artikel wordt geciteerd
Toelichting
Dit artikel is gebaseerd op de jurisprudentie van het Hof van Justitie, dat de vrijheid om een economische of een handelsactiviteit uit te oefenen heeft erkend (zie de arresten van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurispr. 1974, blz. 491, r.o. 14, en van 27 september 1979, zaak 230/78, SpA Eridania e.a., Jurispr. 1979, blz. 2749, r.o. 20 en 31) en de contractuele vrijheid (zie onder meer het arrest Sukkerfabriken Nykøbing, zaak 151/78, Jurispr. 1979, blz. 1, r.o. 19, en het arrest van 5 oktober 1999, Spanje tegen Commissie, C-240/97, Jurispr. 1999, blz. I-6571, r.o. 99), en op artikel 119, leden 1 en 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Unie, dat de vrije mededinging erkent. Dat recht wordt vanzelfsprekend uitgeoefend met inachtneming van het recht van de Europese Unie en de nationale wetgevingen. Het kan worden onderworpen aan de beperkingen van artikel 52, lid 1, van het Handvest.