A-G: De verergering van de fundamentele gebreken in het Poolse rechtssysteem rechtvaardigt niet de automatische weigering van de tenuitvoerlegging van alle door Polen uitgevaardigde EAB’s
Nieuwsbericht | 08-12-2020
Het gaat om het advies van advocaat-generaal (hierna: A-G) Campos Sánchez-Bordona van 12 november 2020 in de gevoegde zaken C-354/20 PPU en C-412/20 PPU .
Achtergrond
Het Kaderbesluit 2002/584 betreffende het Europees aanhoudingsbevel (hierna: Kaderbesluit EAB) voorziet in een aantal gevallen waarin de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) kan worden geweigerd. Volgens vaste rechtspraak van het EU-Hof kan de uitvoering van een EAB daarnaast worden opgeschort in het geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het EU-Hof oordeelde in juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU dat onder meer sprake is van uitzonderlijke omstandigheden wanneer er een reëel gevaar bestaat dat het grondrecht van een persoon op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en daarmee ook zijn door artikel 47, tweede alinea, EU-Handvest van de grondrechten gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces.
Eveneens oordeelde het EU-Hof in de zaak C-216/18 PPU dat in twee fasen moet worden onderzocht of sprake is van een reëel gevaar op schending van het recht op een eerlijk proces. In de eerste fase moet het reële gevaar van schending van de grondrechten worden beoordeeld in het licht van de algemene situatie in de verzoekende lidstaat. In de tweede fase moet concreet en nauwkeurig worden nagegaan of de persoon die moet worden overgeleverd, gelet op de omstandigheden van het geval, het gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden geschonden. Het EU-Hof verwierp in de zaak C-216/18 PPU de mogelijkheid om de tenuitvoerlegging van alle door Poolse rechters uitgevaardigde EAB’s automatisch te weigeren met de enkele vaststelling dat sprake is van ernstige structurele of fundamentele gebreken in het Poolse rechtssysteem.
In deze zaak is de rechtbank Amsterdam verzocht om uitvoering te geven aan door Poolse rechters uitgevaardigde EAB’s. De rechtbank Amsterdam vraagt in dit kader aan het EU-Hof of zij, gelet op de verergering van de fundamentele gebreken in het Poolse rechtssysteem sinds het oordeel van het EU-Hof in de zaak C-216/18 PPU, af kan zien van de tweede fase die in de zaak C-216/18 PPU is geformuleerd. Indien dit wordt toegestaan houdt dit in dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de omstandigheden van het geval niet meer hoeft te beoordelen en is de vaststelling van (verergerde) fundamentele gebreken in Polen voldoende reden om alle uitgevaardigde EAB’s te weigeren.
Advies
Invloed van structurele of fundamentele gebreken op de tenuitvoerlegging van een EAB
De A-G schetst wat de gevolgen zouden zijn van een automatische weigering van de rechtbank Amsterdam om alle uitgevaardigde EAB’s uit Polen ten uitvoer te leggen. Ten eerste leidt een automatische weigering volgens de A-G waarschijnlijk tot het onbestraft blijven van een groot aantal strafbare feiten, omdat verdachten niet langer kunnen worden overgeleverd aan Polen voor strafvervolging. Ten tweede zou de automatische weigering tot een afkeuring van het professionele werk van alle Poolse rechters kunnen leiden, zonder dat een onderzoek wordt verricht naar de onafhankelijkheid van een individuele rechter. Ten derde wordt het voor Poolse rechters onmogelijk om als uitvaardigende of uitvoerende autoriteit deel te nemen aan de EU-mechanismen voor justitiële samenwerking.
De A-G concludeert verder dat de automatische weigering om EAB’s uit te voeren vanwege fundamentele of structurele gebreken in het Poolse rechtssysteem, zonder dat wordt nagegaan of de opgeëiste persoon in de omstandigheden van het geval het gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces wordt geschonden, ertoe leidt dat de toepassing van het Kaderbesluit EAB in feite wordt opgeschort. De A-G benadrukt dat het EU-Hof in de zaak C-216/18 PPU heeft geoordeeld dat de toepassing van de regeling inzake het EAB slechts kan worden opgeschort wanneer de Europese Raad formeel vaststelt dat de uitvaardigende lidstaat de in artikel 2 EU-Verdrag neergelegde beginselen in ernstige mate en voortdurend schendt (zie ook overweging 10, Kaderbesluit EAB). Hoezeer het gevaar voor de onafhankelijkheid van de Poolse gerechten dus ook is toegenomen, het automatisch en zonder onderscheid opschorten van EAB’s behoort niet tot de mogelijkheden van een uitvoerende rechterlijke autoriteit, maar vereist een specifieke rechtshandeling van de Europese Raad. Op dit moment ontbreekt echter een dergelijke rechtshandeling.
De A-G stelt vervolgens dat de Poolse gerechten hun hoedanigheid van rechterlijke instantie niet verliezen wanneer structurele of fundamentele gebreken worden geconstateerd ten aanzien van de onafhankelijkheid van de Poolse gerechten. In beginsel moet daarom uitvoering worden gegeven aan een uitgevaardigd EAB van een Pools gerecht. In geval van een verergering van de structurele of fundamentele gebreken, en bij gebreke van een formele vaststelling van de Europese Raad dat de waarden uit artikel 2 EU-Verdrag zijn geschonden, zal de uitvoerende autoriteit de omstandigheden van het EAB aan een zo grondig mogelijk onderzoek moeten onderwerpen. Een uitvoerende autoriteit is dus volgens de A-G niet vrijgesteld van de verplichting om dat specifieke onderzoek te verrichten. De tweede fase, die in de zaak C-216/18 PPU is geformuleerd, blijft van toepassing.
Moment voor beoordeling of uitvaardigende autoriteit onafhankelijk is
Verder concludeert de A-G dat het irrelevant is of de verergering van de structurele of fundamentele gebreken in het rechtssysteem voor of na de uitvaardiging van het EAB heeft plaatsgevonden. Doorslaggevend is of de uitvaardigende rechterlijke autoriteit, die na de overlevering moet beslissen over het lot van de opgeëiste persoon, zich onafhankelijk en zonder externe bemoeienis kan blijven uitspreken over de situatie van die persoon.
De A-G concludeert tenslotte dat het concrete gevaar dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit zich na de overlevering niet onafhankelijk en zonder externe bemoeienis kan blijven uitspreken over de situatie van de opgeëiste persoon aanzienlijk kleiner is indien die autoriteit onafhankelijk was toen zij het EAB uitvaardigde. Dat gevaar is volgens de A-G eveneens kleiner indien het EAB wordt uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel en deze maatregel aan de opgeëiste persoon is opgelegd op het moment dat de onafhankelijkheid van de strafrechtbank nog niet in het geding was.
Opmerking : een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn
Meer informatie