C-214/18 PSM „K”

Contentverzamelaar

C-214/18 PSM „K”

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    28 mei 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    14 juli 2018

Trefwoorden: btw; neutraliteitsbeginsel; evenredigheid

Onderwerp:

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

Feiten:

De gerechtsdeurwaarder van de rechter in eerste aanleg was in opdracht van schuldeiseres PSM „K” w G. overgegaan tot een gedwongen tenuitvoerlegging tegen verzoekster. De gerechtsdeurwaarder sloot bij exploot van 04.10.2016 de tenuitvoerleggingsprocedure af en stelde de tenuitvoerleggingskosten vast op 4.104,20 PLN, vermeerderd met 23% btw op dit bedrag (452,74 PLN). Verzoekster kwam bij de rechter in eerste aanleg op tegen deze tenuitvoerleggingskosten. Verzoekster verzocht vast te stellen dat de tenuitvoerleggingskosten niet mogen worden vermeerderd met de belasting. De rechter in eerste aanleg heeft bij beschikking van 09.03.2017 de behandeling van de zaak geschorst in afwachting van een uitspraak van de hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken over de volgende rechtsvraag: „Moeten de door de gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 49, lid 1, van de wet inzake gerechtsdeurwaarders en tenuitvoerlegging vastgestelde tenuitvoerleggingskosten met de verschuldigde btw worden vermeerderd of is de btw in deze kosten begrepen?” Na hervatting van de geschorste procedure door de rechter in eerste aanleg heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht om het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de verenigbaarheid met de btw-richtlijn van het oordeel van de hoogste rechter dat het bedrag van de verschuldigde btw begrepen is in de tenuitvoerleggingskosten. Volgens de gerechtsdeurwaarder verzetten het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel, het verbruikskarakter van deze belasting en haar berekeningswijze zich tegen dit oordeel.

Overweging:

Naar Pools recht worden belastingen uitsluitend bij wet geheven (artikelen 84 en 217 van de grondwet). Tenuitvoerleggingsmaatregelen van gerechtsdeurwaarders waren meer dan tien jaar lang niet aan btw onderworpen, omdat gerechtsdeurwaarders onder de subjectieve belastingvrijstelling vielen. In de gewijzigde algemene toepassingsrichtsnoeren van 09.06.2015 vindt de subjectieve belastingvrijstelling geen toepassing meer op gerechtsdeurwaarders, die vanaf 01.10.2015 hun fiscale verplichtingen dienen na te komen. Hoewel de btw een omzetbelasting is, geven de gewijzigde richtsnoeren geen uitsluitsel over de berekeningswijze van de belasting, dat wil zeggen of de btw in het respectieve bedrag is begrepen (brutomethode) dan wel eraan is toe te voegen (nettomethode). In het licht van het neutraliteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel betwijfelt de verwijzende rechter of het oordeel van de hoogste rechter, dat de tenuitvoerleggingskosten als een brutobedrag inclusief btw moeten worden begrepen, aangezien de wet inzake deurwaarders en tenuitvoerlegging geen vermeerdering van de tenuitvoerleggingskosten met btw vermeldt, met het Unierecht verenigbaar is.
 
Prejudiciële vragen:
1. Is in het licht van het stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals vastgesteld in richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1, zoals gewijzigd; hierna: „btwrichtlijn”), in het bijzonder artikel 1, artikel 2, lid 1, onder a) en c), en artikel 73 juncto artikel 78, lid 1, onder a), alsook van het daaruit voortvloeiende en tot de algemene beginselen van het Unierecht behorende neutraliteitsbeginsel van de belasting over de toegevoegde waarde – gelet op de bewoordingen van artikel 29a, lid 1 en lid 6, punt 1, van de wet inzake de belasting over goederen en diensten van 11 maart 2004 (geconsolideerde versie, Dz. U. 2017, volgnr. 1221, zoals gewijzigd) juncto artikel 49, lid 1, artikel 35 en artikel 63, lid 4, van de wet inzake gerechtsdeurwaarders en tenuitvoerlegging van 29 augustus 1997 (geconsolideerde versie, Dz. U. 2017, volgnr. 1277, zoals gewijzigd) – het oordeel verdedigbaar dat de door gerechtsdeurwaarders in rekening gebrachte tenuitvoerleggingskosten de belasting over de toegevoegde waarde omvatten?

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord:
2. Is in het licht van het – tot de algemene beginselen van het Unierecht behorende – evenredigheidsbeginsel het oordeel verdedigbaar dat gerechtsdeurwaarders, die in het kader van hun tenuitvoerleggingsmaatregelen aan btw onderworpen zijn, daadwerkelijk over de juridische middelen beschikken om hun fiscale verplichtingen naar behoren na te komen, wanneer wordt aangenomen dat de – op grond van de wet inzake gerechtsdeurwaarders en tenuitvoerlegging – in rekening gebrachte tenuitvoerleggingskosten de belasting over de toegevoegde waarde omvatten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-424/12; C-621/10; C-204/13; C-475/03; C-317/94; C-499/13.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten