Op deze pagina:
Onderdanen van derde landen kunnen tijdelijk als au-pair in een gezin worden opgenomen om de talenkennis en de algemene kennis van de derdelander over een EU-lidstaat te verbeteren. In ruil voor het onderkomen verricht de derdelander licht huishoudelijk werk en is de derdelander verantwoordelijk voor de verzorging van de kinderen. In richtlijn 2016/801 heeft de EU-wetgever voorwaarden vastgesteld voor de toegang en het verblijf van derdelanders in de EU.
Derdelanders die als au-pair werkzaam willen zijn in de EU moeten voldoen aan de algemene voorwaarden uit artikel 7 van richtlijn 2016/801. Daarnaast moeten au-pairs aan een aantal specifieke voorwaarden voldoen (artikel 16 van richtlijn 2016/801).
Naar boven
Richtlijn 2014/66 geeft een regeling voor de toegang tot en het verblijf van derdelanders in de EU vanwege een overplaatsing binnen de onderneming waarvoor zij werken. De richtlijn heeft echter alleen betrekking op overplaatsingen van leidinggevenden, specialisten en stagiair-werknemers. De lidstaten moeten de derdelanders op een aantal terreinen op dezelfde manier behandelen als eigen onderdanen. De gelijke behandeling heeft onder meer betrekking op de erkenning van diploma's en de vrijheid om zich bij een werknemers- of werkgeversorganisatie aan te sluiten (artikel 18 van richtlijn 2014/66).
De voorwaarden voor toegang en verblijf van onderzoekers wordt geregeld overeenkomstig richtlijn 2016/801. Een onderzoeker is een persoon die een doctorsgraad of een passend diploma van het hoger onderwijs heeft behaald. Deze doctorsgraad of passend diploma van het hoger onderwijs geeft de onderzoeker toegang tot doctoraatprogramma's. Indien een onderzoeker uit een derde land is geselecteerd om een onderzoeksproject op het grondgebied van de EU uit te voeren, regelt richtlijn 2016/801 de voorwaarden voor toegang en verblijf van de derdelander in die lidstaat.
Onderzoekers moeten bij de toelating tot het grondgebied van de EU voldoen aan de algemene voorwaarden (artikel 7 van richtlijn 2016/801). Daarnaast moeten onderzoekers voldoen aan een aantal specifieke voorwaarden die voor onderzoekers gelden (artikel 8 van richtlijn 2016/801). Tussen de derdelander en de onderzoekstelling moet een gastovereenkomst worden gesloten, waarin nadere informatie wordt gegeven over bijvoorbeeld het doel van de onderzoeksactiviteit (artikel 10 van richtlijn 2016/801).
In bepaalde gevallen moet een onderzoeksinstelling eerst worden erkend door de lidstaat. Het is pas na deze erkenning mogelijk om een onderzoeker op grond van richtlijn 2016/801 toegang te verlenen tot de EU (artikel 9 van richtlijn 2016/801).
Scholieren uit derde landen kunnen toegang tot de EU krijgen indien zij deelnemen aan een scholierenuitwisselingsprogramma's of een educatief project dat wordt uitgevoerd door een door de lidstaat erkende organisatie. Bij een educatief project moet het uitwisselen van culturele gebruiken en kennis centraal staan. De voorwaarden voor toegang en verblijf van scholieren zijn neergelegd in richtlijn 2016/801. Scholieren moeten voldoen aan de algemene voorwaarden voor toegang (artikel 7 van richtlijn 2016/801) en de specifieke voorwaarden die voor scholieren gelden (artikel 11 van richtlijn 2016/801).
Richtlijn 2014/36 bepaalt de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op de tewerkstelling als seizoensarbeider. Het gaat om derdelanders die hun hoofdverblijfplaats in een derde land hebben en tijdelijk op het grondgebied van de EU verblijven om een seizoensafhankelijke activiteit te verrichten. Een seizoenafhankelijke activiteit vindt plaats in een bepaalde tijd van het jaar waarin het aantal benodigde arbeidskrachten significant uitstijgt boven het aantal dat nodig is voor de gewoonlijk te verrichten werkzaamheden (artikel 3, onder b en c, richtlijn 2014/36).
De richtlijn maakt een onderscheid tussen het verrichten van seizoenarbeid voor de duur van ten hoogste 90 dagen (artikel 5 van richtlijn 2014/36) en het verrichten van seizoensarbeid met een duur van meer dan 90 dagen (artikel 6 van richtlijn 2014/36).
Seizoensarbeiders met een geldige verblijfstitel moeten op bepaalde terreinen op dezelfde manier behandeld worden als onderdanen van de lidstaat waar zij als seizoensarbeider werken. Het gaat onder meer om de tewerkstellingsvoorwaarden, zoals de minimumleeftijd om te werken. Ook moeten de seizoensarbeiders gelijk behandeld worden op het gebied van arbeidsvoorwaarden als salaris, ontslag, verlof en vakantie. Daarnaast gelden de nationale voorschriften inzake veiligheid en gezondheid ook voor seizoensarbeiders uit derde landen. Zie artikel 23 van richtlijn 2014/36 voor meer rechten van seizoensarbeiders uit derde landen.
Op grond van richtlijn 2004/81 kunnen lidstaten aan slachtoffers van mensenhandel een verblijfstitel van beperkte duur toekennen. De verblijfstitel wordt afgegeven in ruil voor de medewerking van de derdelander bij het bestrijden van de mensenhandel. De duur van een verblijfstitel is daarom gekoppeld aan de duur van de nationale procedures die de mensenhandel - in het individuele geval - bestrijden.
Naast het toekennen van een verblijfstitel aan slachtoffers van mensenhandel, staat het de lidstaten vrij om dit recht ook toe te kennen aan derdelanders die hulp hebben gekregen bij illegale immigratie. De derdelanders moeten in ruil voor de verblijfstitel hun medewerking verlenen aan de opsporing en vervolging van personen die hulp hebben geboden bij de illegale immigratie.
Een lidstaat die van oordeel is dat een derdelander in aanmerking kan komen voor een verblijfstitel op grond van richtlijn 2004/81 stelt de desbetreffende derdelander daarvan in kennis (artikel 5, eerste alinea, richtlijn 2004/81). De derdelander moet binnen een bepaalde termijn duidelijk maken of hij zijn medewerking wil verlenen of niet. Tijdens deze bedenktijd moeten derdelanders die over onvoldoende middelen beschikken worden ondersteund. Tevens moet de derdelander onder meer toegang hebben tot spoedeisende medische behandelingen en, indien het nationale recht daarin voorziet, een vorm van psychologische hulpverlening (artikel 7, lid 1, richtlijn 2004/81).
Indien de derdelander te kennen heeft gegeven dat hij mee wil werken, kan de lidstaat de derdelander een verblijfstitel voor de duur van zes maanden toekennen (artikel 8, lid 3, richtlijn 2004/81). Deze verblijfstitel wordt slechts verstrekt wanneer het verblijf van de derdelander van belang is voor een lopend onderzoek of een gerechtelijke procedure. Daanaast moet de derdelander elk contact met de vermoedelijke daders van de strafbare feiten - mensenhandel en hulp bij illegale immigratie - hebben verbroken (artikel 8, lid 1, richtlijn 2004/81). Tenslotte moet de aanwezigheid van de derdelander vanuit het oogpunt van de openbare orde of binnenlandse veiligheid zijn toegestaan. Indien niet langer aan al deze voorwaarden wordt voldaan, wordt een verblijfstitel niet verlengd (artikel 13, richtlijn 2004/81).
Tenslotte geeft richtlijn 2004/81 een regeling voor de intrekking van verblijfstitels. De lidstaten kunnen onder meer besluiten tot intrekking van de verblijfstitel wanneer de derdelander vrijwillig en uit eigener beweging opnieuw contact heeft gezocht met de daders van in d richtlijn genoemde strafbare feiten. Daarnaast kan een lidstaat de verblijfstitel intrekken wanneer hij van oordeel is dat de medewerking van de derdelander te kwader trouw is. Zie artikel 14 van richtlijn 2004/81 voor andere gronden voor het intrekken van de verblijfstitel.
Derdelanders die in het bezit zijn van een diploma van het hoger onderwijs of een opleiding volgen in een derde land die kan leiden tot een diploma van het hoger onderwijs kunnen een verblijfstitel als stagiair aanvragen. Voorwaarde is wel dat de stagiair is toegelaten tot een opleidingprogramma in een EU-lidstaat die zich richt op het opdoen van kennis en ervaring in de beroepswereld. De voorwaarden voor toegang en verblijf van stagiairs zijn neergelegd in richtlijn 2016/801.
Stagiairs die toegang willen krijgen tot de EU moeten voldoen aan de algemene voorwaarden van artikel 7 van richtlijn 2016/801. Daarnaast moeten stagiairs voldoen aan de specifieke voorwaarden voor stagiairs (artikel 13 van richtlijn 2016/801). In bepaalde gevallen kan een lidstaat besluiten een erkenningsprocedure op te zetten voor de entiteit die de stagiair gaat ontvangen (artikel 15, lid 1 van richtlijn 2016/801).
Met de verklaring van Bologna in 1999 verklaarden de betrokken staten om een Europese ruimte voor hoger onderwijs te creëren. Naast de EU-lidstaten zijn bij het zogenoemde Bolognaproces ook een aantal derde landen betrokken. Mede in het licht van het Bolognaproces was het wenselijk dat de toegang van onderdanen van derde landen tot het hoger onderwijs in de EU werd vergemakkelijkt. In richtlijn 2016/801 zijn voorschriften vastgesteld voor de toegang en het verblijf van studenten uit derde landen in de EU.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfstitel als student dient de student te zijn aangenomen bij een instelling voor hoger onderwijs in de EU. Het volgen van de studie moet de hoofdactiviteit van het verblijf vormen. Van belang is dat de studie wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift (diploma's, titels of doctorsgraad). Indien dit noodzakelijk is, kan een derdelander ook al tot de EU worden toegelaten om een vooropleiding voor de studie te kunnen volgen (artikel 3, onder 3, richtlijn 2016/801).
Studenten uit derde landen die een verzoek indienen voor de toekenning van een verblijfstitel als student moeten voldoen aan de algemene voorwaarden van artikel 7 van richtlijn 2016/801. Daarnaast moet aan de specifieke voorwaarden voor studenten worden voldaan (artikel 11 van richtlijn 2016/801).
Een derdelander kan toegang tot de EU worden verleend indien hij deelneemt aan een vrijwilligersprogramma. Het vrijwilligersprogramma moet door de betrokken lidstaat of de EU zijn erkend als een programma dat gericht is op solidariteitsactiviteiten. Het desbetreffende programma moet zonder winstoogmerk doelstellingen van algemeen nastreven. Daarnaast moeten de activiteiten van de derdelander, met uitzondering van een onkostenvergoeding en zakgeld, niet worden vergoed.
De voorwaarden voor toegang tot en verblijf van vrijwiligers uit derde landen in de EU zijn neergelegd in richtlijn 2016/801. Derdelanders die in aanmerking willen komen voor een verblijfstitel als vrijwilliger moeten voldoen aan de algemene voorwaarden (artikel 7 van richtlijn 2016/801) en een aantal specifieke voorwaarden voor vrijwilligers (artikel 14 van richtlijn 2016/801). De lidstaten kunnen besluiten om een erkenningsprocedure op te zetten voor instellingen voor hoger onderwijs, scholen en organisaties die verantwoordelijk zijn voor vrijwilligerswerk (artikel 15 van richtlijn 2016/801).
Richtlijn 2011/98 voorziet in de mogelijkheid om als derdelander slechts één aanvraag te doen voor zowel een verblijfstitel als een arbeidsvergunning. De derdelander moet in een EU-lidstaat arbeid in loondienst verrichten en moet op grond van het nationale recht of de nationale praktijk in een EU-lidstaat mogen werken (artikel 2, onder b, richtlijn 2011/98). Naast de voorwaarden voor toegang en verblijf, verplicht de richtlijn de EU-lidstaten om derdelanders op een aantal terreinen op dezelfde manier te behandelen als eigen onderdanen. Het gaat onder meer om de arbeidsvoorwaarden, de erkenning van diploma's en belastingvoordelen (artikel 12, lid 1, richtlijn 2011/98). Richtlijn 2011/98 wordt met ingang van 22 mei 2026 vervangen door richtlijn 2024/1233 (zie het ECER-bericht over die richtlijn).