Op deze pagina:
Artikel 49 EU-Werkingsverdrag bepaalt dat EU-onderdanen het recht hebben om hun beroep zonder beperkingen uit te kunnen oefenen in een andere lidstaat. Nationale maatregelen die discrimineren - direct danwel indirect - op grond van de nationaliteit zijn verboden. Bij directe discriminatie is de nationaliteit het onderscheidingscriterium van de nationale maatregel. In het geval van indirecte discriminatie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een woonplaatsvereiste (zie C-182/83, Fearon). Zo'n verplichting geldt zowel voor eigen onderdanen als onderdanen van andere lidstaten, maar is veel gemakkelijker te vervullen voor eigen onderdanen.
Naar boven
De gelijke behandeling moet ook worden gegarandeerd ten aanzien van bepaalde voorzieningen die de uitoefening van de werkzaamheden mogelijk maken. Het gaat dan om zogenoemde sociale voordelen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan huisvesting. Een onderdaan van een EU-lidstaat moet onder gelijke voorwaarden als zijn concurrenten die onderdaan zijn van de lidstaat van ontvangst, huisvesting kunnen vinden. Daaronder valt ook de aanspraak op de verschillende faciliteiten die aan eigen onderdanen worden verleend om de financiële lasten van huisvesting te verlichten (C-63/86, Commissie tegen Italië). Daarnaast moet een onderdaan van een EU-lidstaat de mogelijkheid hebben om onroerend goed in de lidstaat van ontvangst te kunnen kopen (C-305/87, Commissie tegen Griekenland).
In het kader van fiscale voordelen moet worden gekeken of de situatie van een onderdaan van een andere EU-lidstaat in feite gelijk is aan de situatie van een onderdaan van de lidstaat van ontvangst. Als de situatie vergelijkbaar is, moet worden onderzocht of er sprake is van discriminatie. Artikel 49 EU-Werkingsverdrag verbiedt zowel directe als indirecte discriminatie (zie voor voorbeelden van indirecte discriminatie: C-80/94, Wielockx en C-107/94, Asscher). In bepaalde gevallen heeft het EU-Hof een beperking van de vrijheid van vestiging aangenomen zonder dat er sprake was van discriminatie. In zo'n geval kijkt het EU-Hof of de nationale maatregel de uitoefening van de vrijheid van vestiging kan belemmeren of minder aantrekkelijk kan maken (zie voor voorbeelden ten aanzien van fiscale voordelen: C-53/95, Kemmler en C-9/02, De Lasteyrie du Saillant).