C-10/14, C-14/14 en C-17/14 Miljoen ea

Contentverzamelaar

C-10/14, C-14/14 en C-17/14 Miljoen ea

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik op C-10/14 , op C-14/14 en op C-17/14 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   8 mei 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   8 juni 2014
Trefwoorden: (dividend-)belasting; vrij kapitaalverkeer; gelijke behandeling; verdrag NL-BEL en NL FRA ter voorkoming dubbele belastingheffing

Onderwerp: VWEU artikel 63 (vrij kapitaalverkeer)

Zaak C-10/14
In deze zaak is verzoeker J.B.G.T. Miljoen, een NL particulier die opkomt tegen zijn aanslag IBPV over 2007, een jaar dat hij in BEL woonde. Het bezwaar betreft de dividendbelasting. Hij ontving in 2007 € 4.852 aan dividend op zijn NL beursfondsen waarop €729 aan dividendbelasting is ingehouden. In zijn aangifte geeft hij geen te verrekenen NL dividendbelasting op. Deze aanslag wordt door de Inspecteur vastgesteld, waarop verzoeker in bezwaar gaat en teruggave vraagt van de NL dividendbelasting ad € 438. Het door hem bij de Inspecteur gemaakte bezwaar wordt afgewezen en de aanslag wordt ongewijzigd gehandhaafd. Zijn beroep bij de Rb Breda wordt ongegrond verklaard. De Rb heeft onderzocht of de heffing in deze zaak in strijd met VWEU artikel 63 zou zijn, constateert wel een verschil in behandeling bij binnenlandse aandeelhouders voor wie de inhouding een voorheffing betreft, terwijl het voor buiten NL wonende belastingplichtigen een eindheffing is, maar ziet geen belemmering van het vrije kapitaalverkeer.

De verwijzende NL rechter (HR) stelt in het kader van een noodzakelijke vergelijking van de effectieve NL belastingdruk op dividenden die worden ontvangen door een ingezetene, dan wel een niet-ingezetene, in zaak C-10/14 de volgende vragen:
1. Dient voor de toepassing van artikel 63 VWEU de vergelijking van een niet-ingezetene met een ingezetene in een geval als het onderhavige waarin op een dividenduitkering door de bronstaat dividendbelasting is ingehouden, zich mede uit te strekken tot de op de dividendinkomsten drukkende inkomstenbelasting, waarmee de dividendbelasting bij ingezetenen wordt verrekend?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, dient bij de beoordeling of de effectieve belastingdruk voor een niet-ingezetene hoger is dan de belastingdruk voor een ingezetene, een vergelijking te worden gemaakt van de ten laste van de niet-ingezetene ingehouden Nederlandse dividendbelasting met de door een ingezetene verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting berekend over het forfaitaire inkomen dat in het jaar van ontvangst van de dividenden kan worden toegerekend aan het totale bezit aan beleggingsaandelen in Nederlandse vennootschappen, of noopt het recht van de Europese Unie ertoe dat een andere vergelijkingsmaatstaf in aanmerking wordt genomen?

Zaak C-14/14
In deze zaak heeft de in BEL woonachtige verzoeker X de NL nationaliteit. Hij bezit twee van de 95 geplaatste aandelen in een NL vennootschap ‘A’ Holding BV .
Verzoeker ontvangt in 2007 zes maal dividend uitgekeerd (totaal € 107.372) waarover € 16.105.80 aan dividendbelasting wordt ingehouden. In BEL betaalt verzoeker hierover 25% personenbelasting. Volgens BEL recht kon geen sprake zijn van verrekening van deze personenbelasting. Verzoeker maakt vervolgens over de inhouding van de dividendbelasting (zes keer) bezwaar bij de Inspecteur wegens strijd met EU-recht, maar die wijst dit in één keer af. In deze zaken oordeelt Rb Breda vijf keer ongegrond en één keer (over november 2007) gegrond. Er volgt hoger beroep bij het Hof DB dat de zaken niet-ontvankelijk dan wel ongegrond verklaart en in de door de Rb gegrond verklaarde zaak het oordeel van de Inspecteur vernietigt op grond van strijdigheid met VWEU artikel 63. Nu liggen ook deze zaken voor bij de HR. Verzoeker is van oordeel dat in zuiver binnenlandse situaties feitelijk geen dividendbelasting wordt geheven, aangezien deze belasting volledig kan worden verrekend met de NL inkomstenbelasting dan wel wordt gerestitueerd. Op grond van geldend EU-recht zou het door verzoeker betaalde bedrag in zijn geheel dienen te worden teruggegeven.

De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak te doen over de zelfde vragen als in zaak C-10/14, met de volgende aanvulling van vraag 2 + een vraag 3:
Moet bij deze vergelijking ook het voor ingezetenen geldende heffingvrije vermogen in aanmerking worden genomen, en zo ja, in hoeverre (vgl. HvJ 17 oktober 2013, Welte, C-181/12, V-N 2013/51.20.1)?
3. Is, indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, bij de beoordeling of een eventueel discriminerende bronheffing rechtsgeldig wordt geneutraliseerd op grond van een door de bronstaat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belastingen voldoende dat i) het desbetreffende belastingverdrag voorziet in een belastingvermindering in de woonstaat door middel van verrekening van de bronheffing en dat, hoewel deze mogelijkheid niet ongeclausuleerd is, ii) in het concrete geval de door de woonstaat verleende belastingvermindering, doordat slechts het netto ontvangen dividend wordt belast, voor volledige compensatie van het discriminerende deel van de bronheffing zorgt?

Zaak C-17/14
In deze zaak is verzoekster de naar FRA recht in Parijs zetelende vennootschap Société Générale S.A. die in effecten handelt (‘hedging’). Zij koopt tussen 2000 en 2008 aandelenpakketten (van minder dan 5%) van op de NL beurs genoteerde bedrijven. Zij verrekent de in NL ingehouden dividendbelasting met de FRA vennootschapsbelasting. Behalve over 2008, een jaar waarin verzoekster verlies lijdt. In 2007 vraagt zij teruggave van de belasting over de jaren 2000 – 2006 en in juni 2009 over de jaren 2007 – 2008. Alle verzoeken worden, evenals het ertegen gemaakte bezwaar, afgewezen. Rb Haarlem krijgt verschillende zaken voorgelegd. Zowel de Inspecteur als verzoeker gaan tegen de diverse uitspraken bij het HofAms in beroep. Het HofAms verklaart de jaren 2000 – 2003 ongegrond aangezien de termijn van drie jaar waarbinnen verzoek om verrekening kan worden gedaan is verstreken. Het HofAms ziet geen discriminatie zodat er geen strijd met VWEU artikel 63 dan wel het discriminatieverbod kan ontstaan.
Verzoekster wijst er op dat in geval van hedging rekening moet worden gehouden met negatieve koers- en transactieresultaten op andere aandelenbelangen en posities dan die waaruit de dividenden voortkomen, maar daarmee wel samenhangen. De verwijzende rechter vraagt zich af hoe dit moet worden toegepast op de kwestie van het ‘meegekochte dividend’. Ook moet worden onderzocht of verzoeksters verrekeningsrecht over 2008 in FRA kon worden benut, en de gevolgen daarvan.

De vragen die het Hof in deze zaak voorlegt luiden als volgt:
1. Dient voor de toepassing van artikel 63 VWEU de vergelijking van een niet-ingezetene met een ingezetene in een geval waarin op een dividenduitkering door de bronstaat dividendbelasting is ingehouden zich mede uit te strekken tot de vennootschapsbelasting, waarmee de dividendbelasting bij ingezetenen wordt verrekend?
2.a. Dient, indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, bij de vergelijking rekening te worden gehouden met alle kosten die in economische zin verband houden met de aandelen waaruit het dividend voortvloeit?
2.b. Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, dient dan wel rekening te worden gehouden met een eventuele afboekingen ,van meegekocht dividend en met een eventueel door het houden van de desbetreffende aandelen opgeroepen financieringslast?
3. Is, indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, bij de beoordeling of een eventueel discriminerende bronheffing rechtsgeldig wordt geneutraliseerd op grond van een door de bronstaat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belastingen voldoende dat i) in het desbetreffende belastingverdrag ter zake een voorziening is opgenomen, en dat, hoewel deze mogelijkheid niet ongeclausuleerd is, ii) deze in het concrete geval ertoe leidt dat de Nederlandse belastingdruk voor een niet-ingezetene niet hoger is dan die voor een ingezetene? Is, in geval van een tekortschietende compensatie in het jaar waarin de dividenden worden genoten, bij de beoordeling van de neutralisatie de mogelijkheid relevant dat een tekort kan worden voortgewenteld en de verrekening in latere jaren kan worden benut?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-265/04 Bouanich; C-282/07 Truck Center; C-406/08 Uniplex; C-498/10 X;
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten