C-115/22 NADA e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 mei 2022 Schriftelijke opmerkingen: 26 juni 2022
Trefwoorden : wedstrijdsport, antidopingbepalingen, gegevensbescherming
Onderwerp :
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (AVG)
Feiten:
E.N. beoefende van 1998 tot en met 2015 de loopsport als wedstrijdsport met als specialisatie lange sprint/middenafstand, 400 - 800 m. Zij nam in het kader van de European Games onder meer deel aan de Europese teamkampioenschappen 2015 (3e liga) als lid van het team van de Oostenrijkse atletiekbond (ÖLV). Bij beslissing van 21-02-2021 heeft de ÖADR, de onafhankelijke Oostenrijkse juridische commissie voor dopingbestrijding, een procedure tegen E.N. ingeleid teneinde namens de ÖLV disciplinaire maatregelen op te leggen. Bij beslissing van 31-05-2021 heeft de ÖADR E.N. schuldig bevonden aan het overtreden van de antidopingbepalingen van de IAAF Competition Rules Chapter 3 – Anti Doping & Medical Rules 2015 en de IAAF Anti Doping Rules 2017. Tussen mei 2015 en april 2017 zou E.N. de stoffen erytropoëtine, Genotropin of Omnitrope en Testosterol (in de vorm van Androgel), die verboden zijn op grond van de WADA Prohibited Lists van de jaren 2015 tot en met 2017, in haar bezit hebben gehad en deze ten minste gedeeltelijk in 2015 hebben gebruikt. De ÖADR heeft alle tussen 10-05-2015 en de datum van inwerkingtreding van haar beslissing behaalde resultaten ongeldig verklaard en eventuele start- en/of prijzengelden ingetrokken. Het verzoek van E.N. om de beslissing in de procedure voor de ÖADR niet openbaar te maken door in het bijzonder de naam en andere individuele kenmerken van E.N. openbaar te maken en te publiceren, is door de ÖADR afgewezen.
Overweging:
Bij de onafhankelijke arbitragecommissie (USK) roept de toepassing van § 23, lid 14, van de federale antidopingwet (ADBG) met het oog op de vereisten van de AVG in de eerste plaats de vraag op of de bekendmaking van de informatie dat een bepaalde persoon een overtreding van een antidopingregel heeft begaan (en daarom is uitgesloten) niet reeds een „gegeven over gezondheid” vormt in de zin van artikel 9 juncto artikel 4, punt 15, van die verordening. Voorts rijst de vraag of de AVG zich – met name gelet op artikel 6, lid 3, tweede alinea, van deze verordening – verzet tegen een nationale regeling die voorziet in de bekendmaking van de naam van de personen op wie de beslissing van de USK betrekking heeft, alsmede van de duur van en de redenen voor de uitsluiting, zonder dat daaruit de gezondheidsgegevens van de betrokkene kunnen worden afgeleid. In de onderhavige procedure over de bekendmaking van de disciplinaire maatregel tegen E.N. rijst voor de USK ook de vraag of de AVG vereist dat een belangenafweging wordt verricht tussen enerzijds de door de bekendmaking geraakte persoonlijke belangen van de betrokkene en anderzijds het belang van het brede publiek bij de informatie over de door een sporter begane overtreding van de antidopingregels. Tegen deze achtergrond vraagt de USK zich af of de bekendmaking van de naam van de personen op wie haar beslissing betrekking heeft, alsmede van de duur van en de redenen voor de uitsluiting, moet voldoen aan de vereisten van artikel 10 van de AVG. Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord, rijst de vraag of de USK onder het begrip „overheid” in de zin van artikel 10 van de AVG valt.
Prejudiciële vragen:
I. Is de informatie dat een bepaalde persoon een bepaalde overtreding van de antidopingregels heeft begaan en wegens deze overtreding is uitgesloten van deelname aan (nationale en internationale) wedstrijden een „gegeven over gezondheid” in de zin van artikel 9 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (hierna: „algemene verordening gegevensbescherming”)?
II. Verzet de algemene verordening gegevensbescherming zich – met name gelet op artikel 6, lid 3, tweede alinea, ervan – tegen een nationale regeling die voorziet in de bekendmaking van de naam van de personen op wie de beslissing van de Unabhängige Schiedskommission (onafhankelijke arbitragecommissie) betrekking heeft, alsmede van de duur van en de redenen voor de uitsluiting, zonder dat daaruit gezondheidsgegevens van de betrokkene kunnen worden afgeleid? Is hierbij van belang dat volgens de nationale regeling bekendmaking van deze informatie aan het brede publiek alleen achterwege kan blijven indien de betrokkene een recreatieve sporter of een minderjarige is dan wel een persoon die in belangrijke mate tot de opsporing van mogelijke overtredingen van de antidopingregels heeft bijgedragen door informatie of andere aanwijzingen te verstrekken?
III. Vereist de algemene verordening gegevensbescherming – in het bijzonder met het oog op de beginselen van artikel 5, lid 1, onder a) en c), van de algemene verordening gegevensbescherming – dat er vóór de bekendmaking altijd een belangenafweging wordt verricht tussen enerzijds de door de bekendmaking geraakte persoonlijke belangen van de betrokkene en anderzijds het belang van het brede publiek bij de informatie over de door een sporter begane overtreding van de antidopingregels?
IV. Vormt de informatie dat een bepaalde persoon een bepaalde overtreding van de antidopingregels heeft begaan en op grond daarvan is uitgesloten van deelname aan (nationale en internationale) wedstrijden, een verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten in de zin van artikel 10 van de algemene verordening gegevensbescherming?
V. Ingeval de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord: valt de bij § 8 van het Anti-Doping-Bundesgesetz 2021 (federale antidopingwet 2021) ingestelde Unabhängige Schiedskommission onder het begrip „overheid” als bedoeld in artikel 10 van de algemene verordening gegevensbescherming?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Latvijas Republikas Saeima (C-439/19), (C-537/16), X en Y (C-200/98), (C-134/97), (C-54/96)
Specifiek beleidsterrein: JenV, VWS