C-125/16 Malta Dental Technologists Association et Reynaud
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 25 april 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 11 mei 2016 Schriftelijke opmerkingen: 11 juni 2016 Trefwoorden: vrij verkeer diensten; recht vrije vestiging; erkenning beroepskwalificaties Onderwerp - VWEU artikelen 49-52 (vrije vestiging), artikel 56 (vrij verkeer diensten) - Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
Verzoekster is een beroepsvereniging voor tandtechnici (MDTA). Zij ijvert voor erkenning van het beroep van ‘klinisch tandtechnicus’ (CDT) op MAL en tot (automatische) registratie van deze beroepsbeoefenaars. Niet-erkenning levert volgens verzoekers schending op van de vrijheid van dienstverlening. Zij wijst ook op de rechten die beroepsbeoefenaars uit andere EULS aan RL 2005/36 kunnen ontlenen. Er zou geen (goede) reden zijn voor weigering van deze gespecialiseerde beroepsgroep omdat medisch risico voor patiënten niet aan de orde is. Behandeling afhankelijk van doorverwijzing door een tandarts is dan ook niet nodig. Het gebeurt wel andersom: als een ziekte aan mond/kaak wordt vastgesteld zijn de CDT’s verplicht naar een tandarts door te verwijzen. Verweerders (Inspectie Volksgezondheid en de Raad voor paramedische beroepen) stellen zich op het standpunt dat er geen aanwijzingen zijn om het beroep als een apart gereglementeerd paramedisch beroep aan te merken ter onderscheiding van de in de wet geregelde tandtechniek. Volgens de Raad is het beroep binnen de EU slechts erkend in VK, IER, DEN en NL.
De verwijzende MAL rechter (Eerste kamer burgerlijke Rb) is door verzoekster verzocht vragen voorleggen aan het HvJEU. Verweerders stellen dat zij op grond van de MAL wet niet verplicht zijn een erkenning te verlenen, maar het gaat hier om grensoverschrijdende beroepsuitoefening. En gezien verzoeksters beroep op de fundamentele vrijheden (diensten/vestiging) en haar nadruk op de afwezigheid van risico’s voor de volksgezondheid besluit hij de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen: 1. Is het verbod door de Maltese gezondheidsautoriteiten, of hun weigering om het beroep van klinisch tandtechnicus/tandprotheticus te erkennen, waarbij, ondanks de afwezigheid van juridische discriminatie, particulieren uit andere lidstaten die hiertoe een aanvraag hebben gedaan, zich in de praktijk niet beroepsmatig in Malta kunnen vestigen, onverenigbaar met de beginselen en de wettelijke bepalingen ter regeling van de totstandkoming van de interne markt, in het bijzonder die welke voortvloeien uit de artikelen 49, 52 en 56 VWEU, wanneer er geen risico voor de volksgezondheid bestaat? 2. Moet richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, op klinische tandtechnici worden toegepast gelet op het feit dat, mocht een kunstgebit gebreken vertonen, dit slechts tot gevolg heeft dat het gebrekkige tandheelkundige apparaat bewerkt of vervangen moet worden, zonder dat zich een risico voor de patiënt voordoet? 3. Kan het verbod door de Maltese gezondheidsautoriteiten, dat in de onderhavige zaak wordt betwist, dienen om het doel van een hoog beschermingsniveau van de volksgezondheid te waarborgen, ook als een gebrekkig kunstgebit vervangen kan worden zonder dat zich een risico voor de patiënt voordoet? 4. Leidt de manier waarop verweerder, de Inspecteur voor de volksgezondheid, richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 uitlegt en toepast in het geval van klinische tandtechnici die om erkenning bij de Maltese gezondheidsautoriteiten hebben verzocht, tot een schending van het evenredigheidsbeginsel? Specifiek beleidsterrein: VWS, OCW, EZ