C-129/24 Coillte Cuideachta Ghniomhaiochta Ainmnithe
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 april 2024 Schriftelijke opmerkingen: 9 juni 2024
Trefwoorden: Milieu; toegang tot informatie
Onderwerp:
- Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad: artikelen 2, 3, 4 en 6;
- Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de VN/ECE (Verdrag van Aarhus), ondertekend op 25 juni 1998 te Aarhus: artikel 2, punt 4, artikel 4, leden 1 tot en met 3, artikel 9, lid 1.
Feiten:
De zaak gaat om verzoeken tot milieu-informatie (TMI-verzoeken) die zijn ingediend bij het Ierse bosbouwagentschap. Tussen 10 maart en 7 juni 2022 zijn er 130 TMI-verzoeken binnengekomen, waarvan wordt aangenomen dat het gaat om pseudonieme aanvragers. De agentschap vermoedt dat het gaat om een georganiseerde campagne van aanvragers. In de TMI-verzoeken stonden alleen e-mailadressen vermeld, en geen fysieke adressen. De agentschap heeft verzocht om de adressen en te bevestigen dat de (vermoedelijke) pseudonamen daadwerkelijk officiële namen betreft. Er is geen verdere informatie verstrekt door de verzoekers en het agentschap heeft de verzoeken als onvolledig en ongeldig afgewezen.
Overweging:
De eis dat de naam en adres van de verzoeker verstrekt wordt bij een TMI-verzoek is geregeld in richtlijn 2003/4. Volgens de verwerende partij moet de toegang tot informatie zo ruim mogelijk zijn. De verwijzende rechter stelt een aantal vragen aan het Hof omtrent de uitlegging van begrippen uit de richtlijn. Zo is hij niet zeker of onder de definitie van ‘verzoek’ een geldig verzoek verstaan dient te worden. Tevens wil hij duidelijkheid over of het verplicht is onder de richtlijn 2003/4 om een echte naam en een fysiek adres te verstrekken door de verzoeker, om als aanvrager te kunnen worden aangemerkt.
Prejudiciële vragen:
1) Wordt onder de term „verzoek” in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2003/4 – gelezen in het licht van artikel 4, lid 1, van het op 25 juni 1998 te Aarhus ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden – slechts een verzoek verstaan dat geldig is in de zin van de richtlijn en van de nationale omzettingsregeling van de betreffende lidstaat?
2) Wordt onder de term „aanvrager” in artikel 2, punt 5, van richtlijn 2003/4 – gelezen in het licht van onder meer artikel 4, lid 1, onder b), en/of artikel 6, lid 1 en/of lid 2, en/of artikel 2, punt 5, en artikel 4, lid 1, en lid 3, onder b), van het op 25 juni 1998 te Aarhus ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden – een natuurlijke of rechtspersoon verstaan die op basis van zijn echte naam en/of een actueel fysiek adres wordt geïdentificeerd, en niet een anonieme persoon of een persoon die een pseudoniem gebruikt en/of een aanvrager wiens contactgegevens slechts per e-mail worden vastgesteld?
3) Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord, verzet artikel 3, lid 1, en/of lid 5, onder c), van richtlijn 2003/4 – gelezen in het licht van artikel 4, lid 1, van het op 25 juni 1998 te Aarhus ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden – zich dan tegen een nationale regeling die een aanvrager verplicht om zijn echte naam en/of actuele fysieke adres te verstrekken voor een verzoek?
4) Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord en de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord, impliceert richtlijn 2003/4 – gelezen in het licht van artikel 4 van het op 25 juni 1998 te Aarhus ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden – dat indien een overheidsinstantie redelijkerwijs van mening is dat er op het eerste gezicht twijfel bestaat over de echtheid van de door een aanvrager verstrekte informatie over zijn identiteit, die overheidsinstantie de aanvrager niet mag verzoeken om bevestiging van zijn echte naam en/of een actueel fysiek adres met het oog op zijn identificatie en niet om te bepalen welk belang hij heeft, ook indien het verstrekken van de echte naam en/of het actuele fysieke adres van een aanvrager indirect kan leiden tot gevolgtrekkingen of speculaties door de overheidsinstantie of anderszins ten aanzien van het in artikel 3, lid 1, van de richtlijn genoemde eventuele belang van de aanvrager?
5) Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord en de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord, impliceert artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/4 – gelezen in het licht van artikel 4, lid 3, onder b), van het op 25 juni 1998 te Aarhus ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden – dat een overheidsinstantie de aanvrager niet mag verzoeken om bevestiging van zijn echte naam en/of een actueel fysiek adres om te bepalen of een bepaald verzoek kennelijk onredelijk is gelet op de hoeveelheid, de aard en de frequentie van andere verzoeken van diezelfde aanvrager, en niet om te bepalen welk belang hij heeft, ook indien het verstrekken van de echte naam en/of het actuele fysieke adres van een aanvrager indirect kan leiden tot gevolgtrekkingen of speculaties door de overheidsinstantie of anderszins ten aanzien van het in artikel 3, lid 1, van de richtlijn genoemde eventuele belang van de aanvrager?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-255/00 Grundig Italiana; C-204/09 Flachglas Torgau tegen Bundesrepublik Deutschland; C-279/12 Fish Legal en Shirley; C-619/19 Land Baden-Württemberg
Specifiek beleidsterrein: BZK