C-141/15 Doux e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 15 mei 2015 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 1 juni 2015 Schriftelijke opmerkingen: 1 juli 2015 Trefwoorden: landbouw; uitvoerrestitutie (pluimvee); handvest grondrechten Onderwerp - Handvest grondrechten art. 16 (vrijheid ondernemerschap); art. 41 (recht op behoorlijk bestuur) – Verordening (EG) nr. 543/2008 van de Commissie van 16 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de handelsnormen voor vlees van pluimvee; - Verordening (EG) nr. 612/2009 van de Commissie 2009 van 7 juli 2009 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten
Verzoekster Doux is een vennootschap die in de problemen is gekomen (surseance) door intrekking van uitvoerrestituties en zij heeft een boete opgelegd gekregen. Zij start een procedure tegen verweerder Etablissement national des produits de l'agriculture et de la mer (FranceAgriMer) over een besluit van 22 juli 2013 met betrekking tot uitbetaling van uitvoerrestituties en teruggave van zekerheden. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte het recht op uitvoerrestituties afhankelijk stelt van het watergehalte van uitgevoerd pluimvee, terwijl deze norm (volgens Vo. 543/2008) niet van toepassing is op uitvoer buiten de EU (naar Saoedi-Arabië), de producten van gezonde handelskwaliteit zijn, en het daarin gehanteerde (water-)percentage ongeschikt en verouderd is. Dat deze norm niet is herzien acht zij in strijd met EUrecht (Vo. 1234/2007 en Handvest grondrechten). Er is geen verband tussen de norm en het recht op restitutie. Enkel de in Vo. 852/2004 en 853/2004 gestelde voorwaarden zijn van toepassing (voorschriften voor informatie van consument en marktdeelnemers). Bovendien is de opgelegde sanctie onevenredig omdat de afwijking slechts gering was en na controle van 5% van de gehele uitvoer van 2012 en 2013 werd vastgesteld. Verzoekster komt ook op tegen verweerders weigering van een tegenanalyse. Verweerder stelt onder meer dat hij de bepalingen van Vo. 612/2009 heeft uitgevoerd. Of de producten van gezonde handelskwaliteit zijn op het tijdstip van uitvoer heeft hij bepaald aan de hand van de in Vo. 543/2008 gestelde normen.
De verwijzende FRA rechter (Tribunal Administratif de Renne) haalt het arrest Nowaco aan waarin het HvJEU de eisen heeft geformuleerd om te mogen spreken van ‘producten van gezonde handelskwaliteit’ (inmiddels opgenomen in Vo. 612/2009) maar vraagt zich af wat dit betekent voor het door verzoekster gestelde dat de regels voor het watergehalte niet gelden voor uitvoer buiten de EU en niet zijn aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen. De EULS dienen volgens Vo. 543/2008 zelf praktische regelingen vast te stellen voor controles in alle afzetstadia. Verzoekster stelt dat FRA daarin niet heeft voorzien en dat daarom de resultaten van de controles niet tegen haar kunnen worden ingeroepen. De verwijzende rechter wenst verduidelijking over deze verplichting uit de Vo. Ook heeft hij vragen over de klacht van verzoekster inzake de geweigerde tegenanalyse. De aan het HvJEU voorgelegde vragen luiden als volgt: 1) Vormt het maximale watergehalte dat in artikel 15 van verordening (EG) nr. 543/2008 [van de Commissie van 16 juni 2008] en in de bijlagen VI en VII bij deze verordening is vastgesteld, een vereiste betreffende de „gezonde handelskwaliteit” van de producten in de zin van artikel 28, lid 1, van verordening (EG) nr. 612/2009 van het Commissie [van 7 juli 2009] en van het arrest Nowaco Germany GmbH/Hauptzollamt Hamburg-Jonas [van het Hof] van 7 september 2006 [C-353/04, EU:C:2006:522)]? 2) Mag diepgevroren pluimvee waarvan het watergehalte meer bedraagt dan de maximumgrens die in artikel 15 van verordening nr. 543/2008 en de bijlagen VI en VII bij deze verordening is vastgesteld en waarvoor een door de bevoegde autoriteit afgegeven gezondheidscertificaat is verkregen, in normale omstandigheden op het grondgebied van de Unie in de handel worden gebracht in de zin van artikel 28 van verordening nr. 612/2009, en zo ja, onder welke voorwaarden? 3) Is het maximale watergehalte van 5,1 % dat nog steeds in bijlage VI bij verordening nr. 543/2008 is opgenomen en dat in de loop van de laatste decennia niet is gewijzigd ondanks de ontwikkelingen in de stand van de kweekmethoden en de kritiek die in bepaalde wetenschappelijke studies op de economische veroudering van die bovengrens is geuit, al dan niet in overeenstemming met het recht van de Europese Unie en inzonderheid met het rechtzekerheidsbeginsel? 4) Zijn de bijlagen VI en VII bij verordening nr. 543/2008 in toereikende mate nauwkeurig voor het verrichten van de controles waarin artikel 15 van deze verordening voorziet, of dient Frankrijk de „praktische regelingen voor het verrichten van controles in alle afzetstadia” vast te stellen, zodat de controles die tijdens de fase van de uitvoer van de producten worden verricht, niet aan de belanghebbenden kunnen worden tegengeworpen zolang dat niet het geval is? 5) Kan de mogelijkheid om volgens artikel 16, leden 2 en 5, van verordening nr. 543/2008 met betrekking tot de resultaten van de controles in slachterijen een tegenanalyse aan te vragen, worden uitgebreid tot de controles die in het stadium van de verhandeling van de uitgevoerde producten worden verricht, met name, overeenkomstig artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in aanwezigheid van partijen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-309/04 Fleisch-Winter; C-353/04 Nowaco Specifiek beleidsterrein: EZ