C-159/16 Starptautiskā lidosta Rīga

Contentverzamelaar

C-159/16 Starptautiskā lidosta Rīga

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   6 mei 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       22 mei 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   22 juni 2016
Trefwoorden: mededinging; staatssteun; misbruik machtspositie; discriminatie

Onderwerp
- VWEU artikel 102 (machtsmisbruik); artikel 107 en 108 (staatssteun),
- Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag

Verzoekster is de internationale luchthaven van Riga, een publieke NV. Verweerster, de LET mededingingsAut (LMa) heeft bij besluit van 10-02-2012 vastgesteld dat sprake is van misbruik van machtspositie (VWEU artikel 102 c – ongelijke voorwaarden) door het vaststellen van verschillende luchthaventarieven voor (gelijke diensten van) luchtvaartondernemingen (het gaat om Air Baltic en RyanAir). Verzoekster gaat in beroep tegen de opgelegde boete. Zij stelt dat mogelijkerwijs sprake is van schending verbod op staatssteun, maar niet van machtsmisbruik. Zij is onder druk van haar eigenaar (LET Staat) de overeenkomst met Ryanair aangegaan waarin sprake is van lagere luchthaventarieven. Zij stelt dat zij insolvent zou worden indien voor alle gebruikers dezelfde tarieven worden gehanteerd. Zij wijst op de beslissende invloed van de Staat op de overeenkomst en dat de doelstellingen van publiek belang zijn. De administratieve rechter wijst verzoekster er 20-12-2013 op dat op grond van de wettelijke regeling wanneer uit hoofde van een civielrechtelijke overeenkomst steun wordt ontvangen de terugvordering valt onder Brv. Hij kan dan ook geen oordeel vellen over de vermeende illegale staatssteun. Verzoekster dient zich in ieder geval te houden aan de bepalingen van het mededingingsrecht. Tegen die uitspraak gaat verzoekster in cassatieberoep. Zij stelt dat de rechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat VWEU artikel 107, lid 1 een lex specialis is ten aanzien van artikel 102, gezien de bekostiging met staatsmiddelen. En indien wordt erkend dat het discriminatieverbod impliceert dat dezelfde tarieven worden gehanteerd dan zou dat tot gevolg hebben dat in nog meer gevallen sprake is van onrechtmatige staatssteun. Zij wijst op een door haar ingediende klacht in januari 2014 bij de EURCIE over vermeende illegale staatssteun, welke zaak nog loopt en als gevolg waarvan onderhavige zaak zou moeten worden geschorst totdat de EURCIE heeft beslist. Verweerster blijft bij haar mening dat de kern van de zaak ligt in schending van VWEU artikel 102.

De verwijzende LET rechter (afdeling bestuursrechtspraak Hooggerechtshof) heeft de EURCIE onderstaande vragen voor advies voorgelegd maar de EURCIE heeft daarop geen duidelijk antwoord kunnen geven. Hij legt zijn vragen dan ook alsnog voor aan het HvJEU:
1) Moeten de artikelen 102 en 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aldus worden uitgelegd dat een en dezelfde handeling van een overheidsonderneming tegelijk kan worden beoordeeld vanuit het perspectief van staatssteun (mogelijke verlening van staatssteun aan een klant of handelspartner) en vanuit het perspectief van machtsmisbruik (prijsdiscriminatie)?
2) Bestaat er tussen die twee beoordelingen een rangorde of hiërarchie?
3) Mag de overheid of een rechterlijke instantie bij de behandeling van een mededingingszaak die betrekking heeft op prijsdiscriminatie ten opzichte van klanten of handelspartners van een overheidsonderneming, verklaren dat de handeling van een marktdeelnemer een schending oplevert van artikel 102 VWEU als die schending het gevolg is van de omstandigheid dat staatssteun is verleend zonder dat het vooronderzoek als bedoeld in artikel 108, lid 3, VWEU heeft plaatsgevonden?
Specifiek beleidsterrein: EZ en IenM

Gerelateerde documenten