C-240/14 Prüller-Frey

Contentverzamelaar

C-240/14 Prüller-Frey

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlagen rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   3 juli 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   19 juli 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   19 augustus 2014
Trefwoorden: EEX; bevoegdheid rechter; luchtvaart; aansprakelijkheid bij verzekeringen

Onderwerp
- Verdrag van Montreal van 28 mei 1999 tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer;
- Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen;
- Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb 2001, L 12, blz. 1) (EEX-verordening);
- Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen;
- Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II)
- Tweede richtlijn (88/357/EEG) van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 73/239/EEG

OOS verzoekster heeft in augustus 2010 nabij Jerez de la Frontera (SPA) een ongeval gehad met een ‘gyrokopter’ waarvan (OOS) verweerder Norbert Brodnig houder en verweerster Axa Versicherung WA-verzekeraar was. Zij wilde een aloëveraplantage bezichtigen waarin zij aandelen zou willen aanschaffen. Die plantage is eigendom van de eigenaar (Felix Preiss) van de gyrokopter die om praktische redenen (onvoldoende vlieguren) niet op naam van Preiss verzekerd is.
Verzoekster eist een schadevergoeding en een verklaring voor recht dat verwerende partijen hoofdelijk en gezamenlijk aansprakelijk zijn voor de (ook toekomstige) ongevalsschade, waarbij de aansprakelijkheid van eerste verweerder beperkt is tot het wettelijke maximumbedrag en de aansprakelijkheid van tweede verweerster beperkt is tot het bedrag van de verzekerde som. Het toestel is allrisk verzekerd, zowel voor houder als voor passagiers voor “zakelijke en reisvluchten alsmede demonstratievluchten met het oog op een verkoop”. In de polis is onder meer opgenomen dat DUI recht van toepassing en DUI gerechten bevoegd.
Verzoekster stelt op grond van zowel Vo. 864/2007 als de EEX-verordening recht te hebben in OOS de vordering in te stellen, gezien haar woon- en verblijfplaats en die van verweerder Brodnig op tijdstip ongeval. En op grond van OOS recht is de vordering tegen Axa eveneens toelaatbaar.
Verweerders wijzen de vordering af stellende dat hier alleen SPA recht van toepassing; gezien de plaats van het ongeval heeft de onrechtmatige daad de nauwste band met SPA. Verweerder Brodnig zou sinds 2009 (ook, afwisselend) in SPA wonen. Daarnaast stellen zij onbevoegdheid van het OOS gerecht dat geen internationale bevoegdheid zou hebben (OOS heeft een voorbehoud gemaakt bij artikel 65 van Vo 44/2001). Ook naar DUI recht (waar de verzekeringspolis onder zou vallen) en SPA recht is het niet mogelijk voor de benadeelde partij een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar in te stellen. Partijen zijn het wel eens dat het Verdrag van Montreal hier niet van toepassing is.

De verwijzende OOS rechter (Landesgericht Korneuburg) zal eerst uitspraak moeten doen over de bevoegdheidsvraag. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:
1) Moeten artikel 2, lid 1, sub a en c, van verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen, artikel 3, sub c en g, van verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen alsmede artikel 1, lid 1, van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer aldus worden uitgelegd dat schadevorderingen van een benadeelde – die passagier was van een luchtvaartuig waarvan de plaats van vertrek en aankomst dezelfde plaats in een lidstaat was,
– die als passagier om niet door de piloot werd vervoerd,
– wiens vlucht tot doel had, een onroerend goed vanuit de lucht te bezichtigen met het oog op een met de piloot voorgenomen transactie in verband met dat goed, en
– die als passagier lichamelijk letsel heeft opgelopen doordat het luchtvaartuig is neergestort,
uitsluitend moeten worden beoordeeld op grond van artikel 17 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer en dat het nationale recht niet van toepassing is?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2) Moeten artikel 33 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer en artikel 67 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid om kennis te nemen van en uitspraak te doen over de in de eerste vraag bedoelde schadevorderingen uitsluitend moet worden beoordeeld op grond van artikel 33 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
3) Moeten artikel 29 van het op 28 mei 1999 te Montreal ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer en artikel 18 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke de in de eerste vraag bedoelde benadeelde een rechtstreekse vordering tegen de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van de schadeverwekker kan instellen?
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:
4) Moeten artikel 7, lid 1, sub f, van de Tweede richtlijn (88/357/EEG) van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 73/239/EEG, en artikel 18 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen aldus worden uitgelegd dat de voorwaarden voor een door een in de eerste vraag bedoelde benadeelde tegen de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van de schadeverwekker ingestelde rechtstreekse vordering moeten worden beoordeeld op grond van het recht van een derde staat wanneer
– in een rechtstreekse vordering is voorzien in de wet betreffende de verzekeringsovereenkomst van het recht dat toepasselijk is op grond van de lex loci delicti,
– de partijen bij de verzekeringsovereenkomst ervoor kiezen dat het recht van een derde staat van toepassing is,
– zodat het recht van de staat toepasselijk is, waarin de verzekeraar zijn zetel heeft, en
– ook in de wet betreffende de verzekeringsovereenkomst van het recht van deze staat is voorzien in een rechtstreekse vordering?

Specifiek beleidsterrein: VenJ mede IenM

Gerelateerde documenten