C-264/12 Sindicato Nacional dos Profissionais de Seguros e Afins
Prejudiciële Hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak en de hervattgsverzoek verwijzende rechter Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 2 juli 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 18 juli 2013 Schriftelijke opmerkingen: 18 augustus 2013 Trefwoorden: handvest grondrechten; gelijke behandeling
Onderwerp: Artikel 2 en 3 VEU (gelijkheid, uitsluiting/discriminatie); artikel 20 Handvest (gelijkheid voor de wet)
Deze zaak was geschorst in afwachting van de uitspraak in zaak C-128/12 Sindicatos dos Bancários do Norte e.a.. In die zaak heeft het Hof zich onbevoegd verklaard omdat het Hof in de verwijzingsbeschikking geen enkel concreet aanknopingspunt vond met Europese regelgeving. NL heeft opmerkingen ingediend in zaak C-128/12 en is daarbij ook uitgegaan van onbevoegdheid van het Hof. De feiten en omstandigheden zijn in beide zaken gelijk. Nu het HvJEU-in C-128/12 geen uitspraak heeft gedaan is de POR rechter om een reactie gevraagd. Deze heeft in een brief (‘handhaving verzoek’) aangegeven de eerdere verklaringen (zoals in de verwijzingsbeschikking van zaak C-264/12 geformuleerd) te herformuleren. Belangrijkste argument blijft dat POR een strikt begrotingskorset is aangemeten en dat hij zich genoodzaakt ziet alle mogelijke middelen aan te grijpen om bezuinigingen te realiseren. De regering ziet dus loonsverlaging voor de ambtenaren en opschorting van extraatjes als vakantiegeld en kersgratificaties als bittere noodzaak om te voldoen aan de eisen van de geldschieters; dit doel moet naar aanbeveling van de EURRaad uiterlijk in 2014 bereikt zijn. De kwestie draait om artikel 51 lid 1 Handvest, die bepaalt dat de bepalingen van het Handvest uitsluitend tot de lidstaten zijn gericht wanneer zij het Unierecht ten uitvoer brengen. Dit moet volgens de verwijzende rechter ruim worden uitgelegd. Maar een lidstaat mag nooit de handhaving van de grondrechten uit het oog verliezen.
De begrotingswetten 2011 en 2012 (waarin de gewraakte bezuinigen zijn opgenomen) geven uitvoering aan de door de EU gestelde economische en financiële maatregelen. De verwijzende POR rechter benadrukt dan ook dat hij uitleg krijgt van het HvJEU naar aanleiding van de gestelde vragen: 1) Moet het beginsel van gelijke behandeling, waarin het discriminatieverbod zijn oorsprong vindt, aldus worden uitgelegd dat het geldt voor werknemers in de openbare sector? 2) Is de overheidsmaatregel om voordien verschuldigde vergoedingen in de vorm van vakantie- en kerstgratificaties niet te betalen, die is opgelegd bij de begrotingswet voor 2012 en uitsluitend werknemers in de overheidssector of van overheidsbedrijven betreft, in strijd met het discriminatiebeginsel doordat het aldus leidt tot discriminatie op grond van de publiekrechtelijke aard van de arbeidsverhouding? 3) Moet het in artikel 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op waardige arbeidsomstandigheden aldus worden uitgelegd dat indien de overeenkomst niet wordt gewijzigd, het loon niet mag worden verlaagd zonder instemming van de werknemer? 4) Moet het in artikel 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten neergelegde recht op waardige arbeidsomstandigheden aldus worden uitgelegd dat het een recht op een billijk loon omvat dat aan de werknemers en hun gezin een behoorlijke levensstandaard waarborgt? 5) Is de opschorting van de betaling van vakantie- en kerstgratificaties, wanneer zij niet de enige mogelijke, noodzakelijke en essentiële maatregel is om de overheidsfinanciën te saneren wanneer het land zich in een ernstige economische en financiële crisis bevindt, in strijd met het in artikel 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten neergelegde recht, doordat zij een bedreiging vormt voor de levensstandaard en de financiële verplichtingen die zijn aangegaan door de werknemers en hun gezin, die geen rekening hebben gehouden met een verlaging van hun jaarlijkse vergoedingen, waaronder de twee gratificaties? 6) Is de aldus door de Portugese Staat doorgevoerde loonsverlaging, bestaande in de opschorting van de betaling van de twee gratificaties, voor zover zij noch gepland was noch voorzienbaar was voor de werknemers, in strijd met het recht op waardige arbeidsomstandigheden? 7) Is de begrotingswet voor 2012, voor zover zij bepaalt dat niet van de regeling van opschorting van de betaling van vakantie- en kerstgratificaties kan worden afgeweken bij collectieve overeenkomsten en dat deze regeling voorrang heeft boven deze collectieve overeenkomsten, in strijd met het recht op collectieve onderhandelingen?
Specifiek beleidsterrein: BZK Mede SZW