C-279/14 Smets et Vereijken

Contentverzamelaar

C-279/14 Smets et Vereijken

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 juli 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   11 augustus 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   11 september 2014
Trefwoorden: consumentenbescherming; compensatie luchtreizigers

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Vo. (EEG) nr. 295/91 (Pb L 46, blz. 1).

Verzoekers Catharina Smets en Franciscus Vereijken (NL) boeken een vlucht bij verweerster TUIfly van Düsseldorf/DUI naar Hurghada/Egypte. Etd van de vlucht: 5 december 2010 om 12.00 lt en eta Hurghada zelfde dag om 17.40 uur lt. Zij vertrekken pas zeveneneenhalf uur later, idem aankomst, dit door een wilde staking op 4 december van verkeersleiders in SPA waardoor de SPAaut de noodtoestand afkondigden. De toestellen van verweerster bleven noodgedwongen op de Canarische eilanden aan de grond waardoor vertraging ontstond in de afhandeling van haar geplande vluchten. Het toestel waarmee verzoekers zouden worden vervoerd diende eerst achtergebleven passagiers op te halen waarna het pas kon terugkeren voor de geplande vlucht van verzoekers.
Verzoekers vorderen een compensatie van € 600 per persoon op grond van Vo. 261/2004. Het Amtsgericht Hannover wijst dit af. Verzoekers gaan in beroep.
Verweerster stelt dat verzoekers geen recht op compensatie hebben aangezien de vertraging van hun vlucht is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3 van de Vo. en verweerster deze vertraging niet heeft kunnen voorkomen door redelijke maatregelen te treffen. (Wilde) stakingen kunnen door luchtvaartmaatschappijen niet worden vermeden.

De verwijzende DUI rechter (Landgericht Hannover) overweegt dat het hier om een bewust veroorzaakte vertraging gaat. Het begrip ‘wilde staking’ wordt in de Vo. niet nader omschreven. Volgens de rechtspraak van het Bundesgerichtshof is er sprake van buitengewone omstandigheden wanneer het gaat om omstandigheden waaraan de luchtvaartmaatschappij vreemd is en die gewoonlijk niet tot het luchtverkeer behoren en daarmee verbonden zijn. Dit gaat op voor de wilde staking in SPA. Anders dan in zaak C-22/11 gaat het hier om artikel 5 lid 3 van de Vo. Deze bepaling voorziet in een bevrijdingsgrond voor onvermijdelijke instapweigeringen die door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 van de Vo. worden veroorzaakt. Hij ziet zich dan ook genoodzaakt het HvJEU de volgende vragen voor te leggen:
1. Moet verordening nr. 261/2004 in het licht van punt 15 van de considerans daarvan aldus worden uitgelegd dat een buitengewone omstandigheid die de luchtvaartmaatschappij noodzaakt om na het intreden daarvan vluchten bewust om te leiden en eerst de rechtstreeks door de buitengewone omstandigheid getroffen vluchten uit te voeren, een vertraging in de zin van artikel 5 van de verordening kan rechtvaardigen en de luchtvaartmaatschappij van haar compensatieverplichting op grond van artikel 5, lid 1, sub c, van verordening nr. 261/2004 kan ontheffen ten aanzien van de luchtreiziger wiens vlucht pas werd uitgevoerd nadat voormelde omstandigheden waren verholpen en alle vluchten konden worden ingehaald?
2. Moet artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 tegen deze achtergrond aldus worden uitgelegd dat de luchtvaartmaatschappij die rotatievluchten organiseert, alle redelijke maatregelen heeft getroffen en bijgevolg van haar compensatieverplichting is bevrijd wanneer zij luchtreizigers van wie de vlucht rechtstreeks ten gevolge van een buitengewone omstandigheid reeds aanzienlijk is vertraagd, bij voorrang vervoert met vliegtuigen die binnen de rotatieprocedure eigenlijk anderszins worden ingezet?
3. Moet uit punt 15 van de considerans worden afgeleid dat slechts sprake kan zijn van buitengewone omstandigheden met betrekking tot het rechtstreeks door een staking getroffen vliegtuig, waarvan een of meerdere vluchten getroffen kunnen zijn, of kunnen er meerdere vliegtuigen betrokken zijn?
4. Mag een luchtvaartmaatschappij in het kader van de redelijke maatregelen van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 niet-getroffen vliegtuigen inzetten om de gevolgen van een staking voor de rechtstreeks getroffen luchtreizigers zo beperkt mogelijk te houden en die gevolgen derhalve door meerdere vliegtuigen en luchtreizigers laten dragen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-22/11 Finnair
Specifiek beleidsterrein: IenM, mede EZ

Gerelateerde documenten