C-330/22 Friends of the Irish Environment
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 18 juli 2022 Schriftelijke opmerkingen: 4 september 2022
Trefwoorden: visserij, totaal toegestane vangst, GVB-verordening
Onderwerp:
• Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en besluit 2004/585/EG van de Raad
• Verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van verordeningen (EU) 2016/1139 en (EU) 2018/973, en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 van de Raad
• Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn
Feiten:
Verzoekster is een onderneming die zich al een aantal jaren bezighoudt met verschillende milieukwesties in Ierland. De minister is verantwoordelijk voor de uitvaardiging van visserijbeheermededelingen (FMN’s) overeenkomstig de Sea Fisheries and Maritime Jurisdiction Act 2006, waarin beperkingen worden gesteld aan het aantal vissen dat Ierse vaartuigen in diverse visserijen mogen vangen binnen de in de betrokken FMN vermelde periode. De vangstmogelijkheden worden vastgesteld in verordeningen die het Europees Parlement en de Raad op grond van de GVB-verordening hebben aangenomen. Elk jaar stelt de Raad de totaal toegestane vangst (TAC’s) vast voor elke vissoort in verschillende gebieden van de oceaan die aan Europese landen grenzen. Elk jaar wanneer de TAC voor elke vissoort wordt vastgesteld en nadat de TAC over de lidstaten is verdeeld, vaardigt de minister maandelijks FMN’s uit, waarin wordt bepaald hoeveel van elke vissoort door Ierse vaartuigen in de betrokken periode mag worden aangeland. Verzoekster heeft aangevoerd dat de TAC’s die de Raad voor 2020 in de verordening van 2020 heeft vastgesteld, in strijd waren met de bepalingen van de GVB-verordening en derhalve onrechtmatig waren; als gevolg daarvan waren de daaruit voortvloeiende FMN’s die de minister in 2020 heeft uitgevaardigd, eveneens ongeldig op grond van het Unierecht.
Overweging:
Dit verzoek wordt ingediend op grond van artikel 267 VWEU omdat de uitkomst van de zaak twee Unierechtelijke kwesties betreft waarover de verwijzende rechter in onzekerheid verkeert. De eerste kwestie betreft de rechtmatigheid en de geldigheid van een handeling van het Unierecht, namelijk de verordening van 2020, die afhankelijk zijn van de wijze waarop de GVB-verordening en de verordening betreffende de westelijke wateren moeten worden uitgelegd. Daarnaast is het, aangezien nationale rechterlijke instanties niet bevoegd zijn om maatregelen van de instellingen van de Unie ongeldig te verklaren, voor een ongeldigverklaring noodzakelijk een verzoek om een prejudiciële beslissing bij het Hof in te dienen. Dit leidt tot de tweede kwestie, namelijk de vraag of een nationale rechterlijke instantie noodzakelijkerwijs een verzoek om een prejudiciële beslissing moet indienen in omstandigheden waarin een verordening is vervangen en/of de nationale maatregelen ter uitvoering daarvan zijn verstreken, met andere woorden wanneer het door verzoekster ingestelde beroep zonder voorwerp is geraakt. De verwijzende rechter is ervan overtuigd dat de onderhavige zaak onder de openbaar-belanguitzondering op de doctrine inzake het wegvallen van het voorwerp valt en in het belang van de rechtspleging ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel de verwijzende rechter niet van mening is dat de betrokken TAC’s de betrokken soorten in gevaar hebben gebracht, erkent hij dat in deze zaak de uitlegging van het Unierecht aan de orde is. De verwijzende rechter concludeert dat de verplichtingen uit hoofde van artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening duidelijk en bindend zijn voor de Raad, maar zelf kan hij de verordening van 2020 niet ongeldig verklaren.
Prejudiciële vragen:
(1) Is de indiening van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing noodzakelijk in omstandigheden waarin de verordening van 2020 is vervangen en/of de nationale uitvoeringsmaatregelen zijn verstreken?
(2) Is bijlage IA bij verordening (EU) 2020/123 van de Raad ongeldig, gelet op de doelstellingen van verordening (EU) nr. 1380/2013 (hierna: „GVB-verordening”), en in het bijzonder artikel 2, leden 1 en 2, van de GVB-verordening, met inbegrip van de doelstelling van artikel 2, lid 2, tweede volzin, en de beginselen van behoorlijk bestuur van artikel 3, onder c) en d), van de GVB-verordening (met inbegrip van de mate waarin zij van toepassing zijn op bestanden waarvoor een voorzorgsbenadering vereist is), gelezen in samenhang met de artikelen 9, 10, 15 en 16 van de GVB-verordening en de overwegingen daarvan, en de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 8 en 10 van verordening (EU) 2019/472 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor bestanden die worden gevangen in de westelijke wateren (hierna: „verordening betreffende de westelijke wateren”), voor zover de in de verordening van 2020 vastgestelde totale toegestane vangsten (hierna: „TAC’s”) niet in overeenstemming zijn met het nulvangstadvies voor de maximale duurzame opbrengst (hierna: „MDO”) dat door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (hierna: „ICES”) voor bepaalde soorten is uitgebracht?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Foto-Frost (C-314/85), Northern Ireland Fishermen’s Federation (C-4/96), Unitymark en North Sea Fishermen’s Organisation (C-535/03)
Specifiek beleidsterrein: LNV