C-344/22 Gemeinde A
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 4 augustus 2022 Schriftelijke opmerkingen: 21 september 2022
Trefwoorden: toeristenbelasting, aftrek van voorbelasting, economische activiteit
Onderwerp:
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Feiten:
Gemeente A (verzoekster) heft toeristenbelasting op grond van een gemeentelijk statuut voor de terbeschikkingstelling van kuurfaciliteiten, die vrij toegankelijk zijn voor inwoners of andere personen die geen toeristenbelasting verschuldigd zijn. In geschil is, of verzoekster als publiekrechtelijke rechtspersoon hierbij een activiteit als ondernemer verricht en daarom recht heeft op aftrek van voorbelasting. Met de inkomsten heeft verzoekster de bouw, het onderhoud en de renovatie van kuurfaciliteiten gefinancierd. In de btw-aangiften over de litigieuze jaren heeft verzoekster de toeristenbelasting als een vergoeding voor een aan btw onderworpen activiteit (kuurbedrijf) beschouwd en de voorbelasting over alle toerismegerelateerde diensten in een eerder stadium afgetrokken. Na uitvoering van een belastingcontrole, heeft de belastingdienst (verweerder) de afgetrokken voorbelasting aanzienlijk verlaagd. Verweerder heeft vervolgens naheffingsaanslagen opgelegd. Het bezwaar van verzoekster werd afgewezen. In eerste aanleg werd het beroep verworpen, de rechter was van oordeel dat verzoekster door haar activiteit met betrekking tot de heffing van toeristenbelasting niet als ondernemer heeft gehandeld. Zij heeft geen diensten als ondernemer verleend aan de kuurgasten, de benadeling van verzoekster als niet-belastingplichtige leidt namelijk niet tot een verstoring van de mededinging van enige betekenis. Deze diensten kunnen niet worden verleend door particuliere aanbieders. Aangezien de „exploitatie van kuurfaciliteiten” tegen betaling van een toeristenbelasting geen bedrijfsactiviteit vormt, is de in de aangifte vermelde omzet uit de heffing van toeristenbelasting niet aan omzetbelasting onderworpen en moet de reeds door de belastingdienst toegekende aftrek van voorbelasting worden geweigerd. Evenwel is het niet toegestaan dat de fiscale situatie van verzoekster door een herziene aanslag verslechtert. In Revision, stelt verzoekster schending van het formele en materiële recht.
Overweging:
Het Bundesfinanzhof (de verwijzende rechter) acht het niet uitgesloten dat er sprake is van een economische activiteit. Richtlijnconforme uitleg van nationale wetgeving veronderstelt dat de ondernemer prestaties voor zijn onderneming en bijgevolg voor zijn economische activiteiten ter verwerving van inkomsten wil gebruiken. De criteria voor een uitwisseling van prestaties, worden door btw-wetgeving van het Unierecht geregeld. De beoordeling of een vergoeding wordt betaald als tegenprestatie voor een dienst, is een Unierechtelijke vraag die los van de beoordeling naar nationaal recht moet worden beantwoord. Er is slechts sprake van een dienst onder bezwarende titel indien tussen de verrichter en de afnemer van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt van de aan de ontvanger verleende dienst. De afnemer van de dienst moet kunnen worden geïdentificeerd. Hij moet een voordeel ontvangen dat leidt tot een verbruik in de zin van de gemeenschappelijke btw-wetgeving. Indien een dienst uit (verplichte) bijdragen wordt gefinancierd, is er geen sprake van een dienst onder bezwarende titel wanneer de uit een dienst voortvloeiende voordelen (slechts) indirect voortvloeien uit de voordelen die op algemene wijze de gehele sector of een andere soortgelijke sector ten goede komen. Op grond daarvan is er, volgens de verwijzende rechter [in casu] eventueel geen sprake van een dienst onder bezwarende titel. Verzoeksters kuurfaciliteiten zijn namelijk kosteloos toegankelijk voor het publiek. In deze opvatting kan de afnemer van de dienst niet worden geïdentificeerd, want verweerder heeft niet vastgesteld dat er door de betaling van de toeristenbelasting een recht ontstaat op prestaties die niet voor het algemene publiek beschikbaar zijn. De verwijzende rechter stelt dat deze opvatting evenwel niet zonder twijfel is. Indien de eerste vraag bevestigend beantwoord wordt, kan betoogd worden dat verzoekster niet als ondernemer heeft gehandeld omdat haar behandeling als niet-belastingplichtige niet leidt tot een verstoring van de mededinging van enige betekenis. Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de relevante geografische markt uitsluitend het grondgebied van de gemeente is.
Prejudiciële vragen:
1. Verricht, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, een gemeente die op grond van een gemeentelijk statuut voor de terbeschikkingstelling van kuurfaciliteiten (zoals een kuurpark, kuurhuis en paden) „toeristenbelasting” (ter hoogte van een bepaald bedrag per verblijfsdag) heft van gasten die in de gemeente verblijven (kuurgasten), met de terbeschikkingstelling van de kuurfaciliteiten aan kuurgasten tegen betaling van de toeristenbelasting ook dan een economische activiteit in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, wanneer de kuurfaciliteiten toch al voor iedereen (en dus bijvoorbeeld ook voor inwoners of andere personen die geen toeristenbelasting verschuldigd zijn) vrij toegankelijk zijn?
2. Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: is, in de omstandigheden van het hoofdgeding, bij de beoordeling of de behandeling van de gemeente als niet-belastingplichtige zou leiden tot „een verstoring van de mededinging van enige betekenis” in de zin van artikel 13, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, de relevante geografische markt uitsluitend het grondgebied van de gemeente?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Meo-Serviços de Comunicações e Multimédia (C-295/17), Gemeente Borsele en Staatssecretaris van Financiën (C-520/14), Gmina Wroclaw (C-604/19), Isle of Wight Council e.a. (C-288/07)
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal