C-351/14 Rodríguez Sanchez

Contentverzamelaar

C-351/14 Rodríguez Sanchez

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:    9 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   26 september 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   26 oktober 2014
Trefwoorden:  handvest grondrechten

Onderwerp
- Handvest grondrechten artikel 23 (gelijkheid man/vrouw) en 33 (gezinsleven);
- Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van richtlijn 96/34/EG (Pb L 68, blz. 13)

Verweerster Consum is een supermarktketen in de vorm van een coöperatieve vennootschap die tot doel heeft consumptiegoederen aan de leden te verschaffen en „een stabiele baan geven in de vorm van arbeid voor de coöperatie” aan de groep van werkende leden. Zij telt ongeveer 9 000 arbeidskrachten, waarvan 95 % werkende leden zijn. 75 % van die personeelsleden zijn vrouwen en de gemiddelde leeftijd bedraagt 32 jaar.
Verzoekster Estrella Rodríguez Sanchez werkt sinds 25 juni 2012 in ploegendienst als kassamedewerkster. Haar echtgenoot is rijinstructeur, maar werkt daarnaast vrijdags en zaterdags voor verzoekster. Op 19 augustus 2013 krijgt zij haar eerste kind. In december, na haar bevallingsverlof, vraagt zij arbeidsduurvermindering. In januari 2014 wijzigt zij haar aanvraag naar 30 uur, en vraagt om een vast rooster (ochtendploeg), vanwege de openingsuren van de crèche voor het kind. Verweerster staat de arbeidsduurverkorting toe, maar niet de aangepaste werktijden omdat dit tot overbezetting in de ochtenduren leidt. Verzoekster legt op 17 februari 2014 haar vordering neer bij de verwijzende rechter. Een alsnog gevolgde buitengerechtelijke procedure mislukt omdat verweersters directie niet meewerkt. Verweerster stelt het verzoek niet te kunnen inwilligen omdat dan de werktijden van de andere werknemers moeten worden aangepast; de meeste klanten komen in de namiddag en op zondag.
Zij voert tevens aan, zich baserend op SPA jurisprudentie, dat verzoekster niet de voor RL 2010/18, noch voor de herziene raamovereenkomst, kenmerkende hoedanigheid van ondergeschiktheid heeft gezien het coöperatieve karakter van de onderneming. Zij voldoet aan de verplichting van de herziene raamovereenkomst om aanvragen voor wijziging arbeidsvoorwaarden te behandelen, zoals is opgenomen in verweersters werknemersstatuut.

De verwijzende SPA rechter (Juzgado de lo Social nº 33 de Barcelona) constateert dat de herziene raamovereenkomst nog niet in SPA recht is omgezet. Hij vindt geen aanknopingspunten in nationale of communautaire rechtspraak over het verrichten van arbeid in coöperaties om uitspraak te kunnen doen. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1.- Valt de rechtsbetrekking van een werkend lid van een werknemerscoöperatie zoals geregeld in artikel 80 van de Ley 27/99 de Cooperativas en artikel 89 van de Ley 8/2003 de Cooperativas de la Comunidad Valenciana, die in de nationale wetgeving en rechtspraak als „vennootschapsrechtelijk” wordt gekwalificeerd maar gemeenschapsrechtelijk als „arbeidsrechtelijk” zou kunnen worden beschouwd, binnen de werkingssfeer van de op de „herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof” betrekking hebbende richtlijn 2010/18, zoals die is omschreven in clausule 1, lid 2, van deze raamovereenkomst?
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, rijst subsidiair een tweede vraag.
2.- Moet clausule 8, lid 2, van de „herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof” (richtlijn 2010/18) en met name de bepaling volgens welke „[d]e tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze overeenkomst [...] geen reden [is] om een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op het door deze overeenkomst bestreken gebied te rechtvaardigen” aldus worden uitgelegd dat wanneer een lidstaat richtlijn 2010/18 niet uitdrukkelijk omzet in nationaal recht, de beschermingsomvang die deze lidstaat heeft vastgesteld bij de omzetting van de daaraan voorafgaande richtlijn 96/34 niet kan worden verminderd?
Enkel indien op een van die twee vragen bevestigend wordt geantwoord, en richtlijn 2010/18 dus wordt geacht van toepassing te zijn op een rechtsbetrekking van een werkend lid zoals verzoekster, zijn de volgende vragen om de hieronder uiteengezette redenen gerechtvaardigd.
3.- Moet clausule 6 van de nieuwe, in richtlijn 2010/18 opgenomen „herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof” aldus worden uitgelegd dat de nationale omzettingsbepaling of -overeenkomst de werkgevers uitdrukkelijk de verplichting moet opleggen om aanvragen van hun werknemers voor „aangepaste werktijden en -patronen” bij de terugkeer uit ouderschapsverlof „te beoordelen” en daarop „te reageren”, daarbij rekening houdend met de behoeften van zowel de werkgever als de werknemers, zonder dat kan worden voldaan aan de omzettingsverplichting door nationale wettelijke of bedrijfsvoorschriften vast te stellen die de doeltreffendheid van dat recht volledig laten afhangen van de eigen inzichten van de werkgever om die aanvragen al dan niet in te willigen?
4.- Moet worden aangenomen dat clausule 6 [van de] „herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof” – in het licht van artikel 3 van [...] richtlijn [2010/18] en de „slotbepalingen” van clausule 8 van de overeenkomst – in geval van niet-omzetting als communautaire minimumbepaling „rechtstreekse horizontale” werking heeft?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-232/09 Danosa; C-176/12 Association de médiation; Sociale; C-507/12 Saint Prix
Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten