C-365/22 Etat belge

Contentverzamelaar

C-365/22 Etat belge

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     9 september 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     26 oktober 2022

Trefwoorden: BTW, motorvoertuigen, winstmargeregeling

Onderwerp:

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

Sinds 01-10-2013 is verzoeker voor de belasting over de toegevoegde waarde geïdentificeerd in verband met een bedrijfsactiviteit bestaande in de verkoop van gebruikte voertuigen en voertuigwrakken; hij koopt met name afgedankte, dat wil zeggen total loss gereden voertuigen van verzekeringsmaatschappijen en verkoopt deze als wrakken of „voor onderdelen” door aan derden. In 2015 werd bij verzoeker een controle uitgevoerd die heeft geleid tot een regularisatie wegens overtreding van de regels voor belastingaftrek en van de winstmargeregeling; de aanslagambtenaar heeft de facturen met de vermelding „auto’s die zijn verkocht voor onderdelen” of facturen die betrekking hadden op autowrakken uitgesloten van de winstmargeregeling.

Overweging:

Het cassatieberoep is ingesteld tegen het arrest van de cour d'appel de Liège (hof van beroep). In het bestreden arrest wordt opgemerkt dat, volgens het aangehaalde arrest van het Hof, „het begrip ‚gebruikte goederen’ weliswaar mede ziet op ‚roerende lichamelijke goederen die in de staat waarin zijn verkeren of na herstelling opnieuw kunnen worden gebruikt, wanneer zij worden gedemonteerd uit een ander goed waarin zij als onderdeel waren verwerkt’”, en dat „de kwalificatie als ‚gebruikt goed’ weliswaar enkel vereist dat het gebruikte goed de functionaliteiten heeft behouden die het had toen het nieuw was, en dat het daarom, in de staat waarin het verkeert of na herstelling, opnieuw kan worden gebruikt”, maar dat verzoeker „geen handel drijft in gebruikte onderdelen maar in auto’s, ondanks het feit dat op sommige facturen vermeld stond dat deze werden ‚verkocht voor onderdelen’”. Hieruit volgt dat „met betrekking tot de verkochte goederen, te weten de motorvoertuigen, moet worden nagegaan of ze de functionaliteiten hebben behouden die ze hadden toen ze nieuw waren en dat ze daarom, in de staat waarin ze verkeerden of na herstelling, opnieuw kunnen worden gebruikt”. Aangezien een vraag betreffende de uitlegging van artikel 311, lid 1, punt 1, van de btw-richtlijn is opgeworpen, moet de in het dictum gestelde prejudiciële vraag worden voorgelegd aan het Hof.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat afgedankte auto’s die door een onderneming voor verkoop van gebruikte voertuigen en voertuigwrakken zijn verworven bij personen als bedoeld in artikel 314 van de richtlijn, en die bestemd zijn om te worden verkocht „voor onderdelen” zonder dat de onderdelen ervan zijn gedemonteerd, gebruikte goederen zijn in de zin van deze bepaling?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-471/15)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal