C-379/24 en C-380/24 Agrupacio de Neteja Sanitaria e.a.

Contentverzamelaar

C-379/24 en C-380/24 Agrupacio de Neteja Sanitaria e.a.

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    26 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    12 september 2024

Trefwoorden: BTW; btw-vrijstelling

Onderwerp: 
-    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 132, lid 1, onder f).

Feiten:
C-379/24
Verzoekende partij is ‘Agrupació de Neteja Sanitaria A.I.E.’. Zij werd opgericht als een economisch samenwerkverband met twee partners. Het doel van dit samenwerkverband was het oprichten van een gemeenschappelijke infrastructuur voor haar partners om allesomvattende schoonmaakdiensten te verlenen in de ziekenhuizen waarin de leden hun gezondheidszorg verrichten. Verzoekende partij heeft een btw-vrijstelling aangevraagd op grond van nationaal recht. Na een inspectieprocedure in 2017 is verzoekende partij aangemaand tot betaling van btw, omdat de vrijstelling niet van toepassing zou zijn. In deze wet staat dat ‘dergelijke diensten’ rechtstreeks en uitsluitend gebruikt moeten worden voor de activiteit en noodzakelijk zijn voor de uitoefening ervan.

C-380/24
Verzoekende partij is ‘Educat Serveis auxiliars SCCL’, een samenwerkverband voor schoonmaakdiensten in vestigingen van het onderwijs. Deze zaak gaat ook over de weigering van de btw-vrijstelling door de belastinginspectie, nu op grond van het feit dat de schoonmaakdienst die is verricht in het kader van de onderwijsactiviteit, niet rechtstreeks werd verleend door verzoekende partij. 

Overweging:
C-379/24
De verwijzende rechter stelt dat het geen twijfel lijdt dat, als het verrichten van diensten voor de activiteit aldus wordt uitgelegd in het recht dat het ‘uitsluitend’ dient te zijn, in de zin van ‘uniek’ en ‘onlosmakelijk verbonden’, het doeleinde van de regelgeving verloren kan gaan bij diensten die noodzakelijk zijn voor en verband houden met een sector of activiteit, maar niet uitsluitend zijn voor die sector of activiteit. De verwijzende rechter wil weten of het extra vereiste in de nationale regelgeving ervoor zorgt dat deze in strijd is met artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112.

C-380/24
De overweging van de verwijzende rechter komt overeen met de overweging uit zaak C-379/24.

Prejudiciële vragen C-379/24
TEN EERSTE.- Is een nationale regeling, zoals artikel 20, eerste alinea, punt 6, van de Ley del IVA 37/1992 (wet 37/1992 inzake btw) van 28 december 1992, die het vereiste omvat dat de diensten rechtstreeks en uitsluitend verband houden met de vrijgestelde activiteit („a) Dergelijke diensten worden rechtstreeks en uitsluitend gebruikt voor die activiteit en zijn noodzakelijk voor de uitoefening ervan.”), in strijd met de door de Uniewetgever beoogde betekenis en doelstelling van de vrijstelling als bedoeld in artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG, wanneer een dergelijk vereiste aldus wordt uitgelegd dat de betreffende dienst – schoonmaakdiensten in de sector van de gezondheidszorg – niet uitsluitend wordt gebruikt voor die vrijgestelde sector, hoewel deze dienst bijzonder, technisch en complex is wat de organisatie en vormgeving ervan betreft, alsook absoluut noodzakelijk? 

TEN TWEEDE.- Is een uitlegging van artikel 20, eerste alinea, punt 6, van de Ley del IVA 37/1992 (wet 37/1992 inzake btw) van 28 december 1992 in strijd met de door de Uniewetgever beoogde betekenis en doelstelling van de vrijstelling als bedoeld in artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG, wanneer – met het oog op de weigering van de vrijstelling overeenkomstig de Unierechtelijke beperkingen – de niet-exclusiviteit van de verrichting van de dienst wordt gelijkgesteld met een activiteit die de mededinging verstoort, waardoor aldus nationale en Unierechtelijke beperkingen worden gecombineerd om die weigering te rechtvaardigen? Verduidelijkt moet worden of de beperking dat „de mededinging niet wordt verstoord” inhoudt dat de vrijstelling wordt geweigerd ongeacht de mate van doeltreffendheid van de verstoring indien deze niet door de partijen wordt betwist (zaak C-801/03, punt 48), op grond dat elke vrijstelling een inbreuk vormt op het door het Hof erkende algemene beginsel van de belastingplicht.

Prejudiciële vragen C-380/24
TEN EERSTE.- Is een nationale regeling, zoals artikel 20, eerste alinea, punt 6, van de Ley del IVA 37/1992 (wet 37/1992 inzake btw) van 28 december 1992, die het vereiste omvat dat de diensten rechtstreeks en uitsluitend verband houden met de vrijgestelde activiteit („a) Dergelijke diensten worden rechtstreeks en uitsluitend gebruikt voor die activiteit en zijn noodzakelijk voor de uitoefening ervan.”), in strijd met de door de Uniewetgever beoogde betekenis en doelstelling van de vrijstelling als bedoeld in artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG, wanneer een dergelijk vereiste aldus wordt uitgelegd dat de betreffende dienst – schoonmaakdiensten in de onderwijssector – niet uitsluitend wordt gebruikt voor die vrijgestelde sector, hoewel deze dienst bijzonder, technisch en complex is wat de organisatie – noodzakelijk continu schoonmaken en ontsmetten van faciliteiten waar een toestroom is van kinderen die gedurende langere perioden worden opgevangen – en vormgeving ervan betreft, alsook absoluut noodzakelijk? 

TEN TWEEDE.- Is een uitlegging van artikel 20, eerste alinea, punt 6, van de Ley del IVA 37/1992 (wet 37/1992 inzake btw) van 28 december 1992 in strijd met de door de Uniewetgever beoogde betekenis en doelstelling van de vrijstelling als bedoeld in artikel 132, lid 1, onder f), van richtlijn 2006/112/EG, wanneer – met het oog op de weigering van de vrijstelling overeenkomstig de Unierechtelijke beperkingen – de niet-exclusiviteit van de verrichting van de dienst wordt gelijkgesteld met een activiteit die de mededinging verstoort, waardoor aldus nationale en Unierechtelijke beperkingen worden gecombineerd om die weigering te rechtvaardigen? Verduidelijkt moet worden of de beperking dat „de mededinging niet wordt verstoord” inhoudt dat de vrijstelling wordt geweigerd ongeacht de mate van doeltreffendheid van de verstoring indien deze niet door de partijen wordt betwist (zaak C 801/03, punt 48), op grond dat elke vrijstelling een inbreuk vormt op het door het Hof erkende algemene beginsel van de belastingplicht. 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-616/15 Commissie/Duitsland; C-8/01 Assurandor-Societet; C-412/15 TMD; C-274/15 Commissie/Groothertogdom Luxemburg; C-400/18 Infohos

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal