C-386/24 Centro Petroli Roma - II

Contentverzamelaar

C-386/24 Centro Petroli Roma - II

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     12 september 2024

Trefwoorden: BTW; mededinging

Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 101 tot en met 106;
-    Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt: artikel 9, artikel 14, punt 5, en artikel 15, lid 2;
-    Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG.

Feiten:
Centro Petroli Roma s.r.l., de verzoekende partij, is een vennootschap actief in de productie, verwerking en handel van aardolieproducten. Verzoekende partij valt al sinds 2016 onder een belastingentrepotregeling, welke voor haar een belastingvoordeel oplevert. Het Italiaanse agentschap voor douane en monopolies heeft nu echter bij besluit de vergunning van verzoekende partij ingetrokken omdat zij meende dat die vergunning niet voldeed aan de kwantitatieve eisen van de belastingentrepotregeling. De verzoekende partij is hiertegen in beroep gegaan. Zij stelt dat de kwantitatieve beperkingen, die volgen uit het nationale recht in strijd zijn met de richtlijnen 2006/123 en 2008/118, en dat deze beperkingen niet gerechtvaardigd zijn onder de doelstelling van het voorkomen van fraude en misbruik.

Overweging:
De verwijzende rechter vraagt zich af of de kwantitatieve eisen van de belastingentrepotregeling, die volgen uit het nationale recht, in overeenstemming zijn met de artikelen 101 en 106 VWEU en de richtlijnen 2006/123/EG en 2008/118/EG. De verwijzende rechter stelt, in tegenstelling tot de verzoekende partij, dat de nationale regeling objectieve criteria bevat die fraude en misbruik dienen te voorkomen. Hij stelt dat grotere belastingentrepots ervoor zorgen dat er een lager risico op fraude is. Om die reden twijfelt de verwijzende rechter of de nationale regeling in overeenstemming is met de voornoemde bepalingen uit het Unierecht en of de kwantitatieve eisen wel voldoen aan het evenredigheidsbeginsel en of dat zij gerechtvaardigd zijn. 

Prejudiciële vragen:
A) Verzet de juiste uitlegging van de artikelen 101 tot en met 106 VWEU en van het rechtskader dat wordt gevormd door de richtlijnen 2006/123/EG en 2008/118/EG zich tegen een nationale regeling als die welke voortvloeit uit artikel 23, lid 3, van decreto legislativo nr. 504 van 16 oktober 1995, zoals gewijzigd en aangevuld, waarin is bepaald: ,3. Beheer onder een belastingentrepotregeling kan worden toegestaan, indien een installatie daartoe daadwerkelijk operationele en voorzieningsbehoeften heeft, voor commerciële entrepots van vloeibaar petroleumgas met een capaciteit van ten minste 400 kubieke meter en voor commerciële entrepots van andere energieproducten met een capaciteit van ten minste 10 000 kubieke meter’? 

B) Verzet de juiste uitlegging van de artikelen 101 tot en met 106 VWEU en van het regelgevingskader dat wordt gevormd door de richtlijnen 2006/123/EG en 2008/118/EG zich tegen een nationale regeling als die welke voortvloeit uit artikel 23, lid 4, onder a) en b), van decreto legislativo nr. 504 van 16 oktober 1995, zoals gewijzigd en aangevuld, volgens welke een vergunning voor beheer onder een belastingentrepotregeling in het bijzonder kan worden verleend voor commerciële entrepots voor vloeibaar petroleumgas met een capaciteit van minder dan 400 kubieke meter en voor commerciële entrepots van andere energieproducten met een capaciteit van minder dan 10 000 kubieke meter indien, naast de in lid 3 gestelde vereisten, is voldaan aan ten minste een van de volgende voorwaarden: 
1) het entrepot levert producten die zijn vrijgesteld van accijns of tegen een verlaagd accijnstarief, of brengt onder een schorsingsregeling energieproducten over naar landen van de Europese Unie of landen buiten de Europese Unie voor een totaalbedrag ten belope van ten minste 30 % van de totale winning in een tijdvak van twee jaar; 
2) het entrepot is een dependance van een in de onmiddellijke nabijheid gelegen belastingentrepot dat tot dezelfde ondernemingsgroep behoort of, indien het aan andere ondernemingen toebehoort, permanent ten dienste staat van dat entrepot’? 

C) Verzetten de juiste uitlegging en toepassing van het evenredigheidsbeginsel, gelezen in samenhang met de artikelen 101 VWEU tot en met 106 VWEU en het regelgevingskader dat wordt gevormd door de richtlijnen 2006/123/EG en 2008/118/EG, en met name artikel 9, artikel 14, punt 5, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2006/123/EG, zich tegen regelgevende maatregelen (circulaires, verordeningen of andere handelingen) die de nationale autoriteit heeft vastgesteld ter verduidelijking van en in aanvulling op de vereisten van artikel 23, lid 4, onder a) en b), van decreto legislativo nr. 504 van 26 oktober 1995, zoals gewijzigd en aangevuld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal; EZ

Gerelateerde documenten