C-387/17 Fallimento Traghetti del Mediterraneo
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 23 augustus 2017 Schriftelijke opmerkingen: 09 oktober 2017 Trefwoorden: staatssteun; cabotage; mededinging Onderwerp: - EG-Verdrag, de versie die van kracht was tijdens de instelling van het hoofdgeding op 15 april 2002; - Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag; - Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende de toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer). Feiten: Het voorwerp van het hoofdgeding is het Hof gedeeltelijk al bekend, vanwege de uitspraken in C-173/03 en C-140/09. Op 15-04-22002 heeft verweerder (de faillissementscurator van Fallimento Traghetti del Mediterraneo) verzoeker (Presidenza del Consiglio dei Ministri) voor de Tribunale van Genua gedaagd waarbij hij in diverse opzichten de verantwoordelijkheid van de Italiaanse staat aanvoerde, waaronder in het bijzonder, die van de staat als wetgever, vanwege op grond van wet nr. 684/1974 verleende steun, die noch aangemeld was bij de Commissie noch goedgekeurd was door de Commissie, en die volgens hem onverenigbaar is met het Unierecht. Verweerder verzocht om een veroordeling van de staat tot vergoeding van geleden schade omdat verweerder in de periode van 1976 tot en met 1980, moest wedijveren met een concurrerende onderneming (Tirrenia Navigazione SpA, hierna: Tirrenia), die juist vanwege de steun beduidend lagere prijzen dan de kostprijs kon vragen voor de veerdiensten met de eilanden Sicilië en Sardinië. Tijdens de procedure heeft de Tribunale van Genua aan het Hof verzocht om uitlegging met betrekking tot de verenigbaarheid van de staatsteun op grond van de genoemde wet met het Unierecht (T-140/09). Vervolgens heeft de Tribunale van Genua gedeeltelijk in het voordeel van verweerder geoordeeld, maar de schadevergoeding tegen de staat als wetgever afgewezen. In het hoger beroep tegen die uitspraak heeft de Corte di appello van Genua de uitspraak in eerste aanleg vernietigd en de vordering, gebaseerd op de verantwoordelijkheid van de staat als wetgever toegewezen, en bijgevolg verzoeker veroordeeld tot vergoeding van de door verweerder geleden schade. Tegen die uitspraak van de Corte di appello is door verzoeker beroep van cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter. Overweging: De verwijzende rechter, die zich dient uit te spreken over de verantwoordelijkheid van de staat als wetgever vanwege de verlening van onrechtmatige staatssteun, dient in het bijzonder te toetsen of dergelijke steun binnen de controleprocedure valt in de zin van artikel 88, lid 3, EG-Verdrag en of het derhalve om “nieuwe steun” gaat (die onder die procedure valt) of om “bestaande steun” (die niet daaronder valt). De verwijzende rechter acht een verduidelijking betreffende de uitlegging van genoemde bepalingen van het Unierecht noodzakelijk, zowel wat betreft hun rechtstreekse toepassing op de feiten van het hoofdgeding, omdat de bepalingen van latere datum zijn, als wat betreft hun strekking. In dit verband preciseert de verwijzende rechter dat het arrest van het Hof in zaak C-140/09, die dezelfde partijen betrof, het begrip “nieuwe” steun niet heeft verhelderd, omdat de prejudiciële vragen in die procedure niet op dat begrip zagen. Prejudiciële vragen: „Het Hof van Justitie wordt [in de omstandigheden van het hoofdgeding: betreffende een schadevordering tegen de staat als wetgever omdat hij in de periode 1976-1980, en op grond van een wet van die lidstaat (wet nr. 684 uit 1974) aan een scheepvaartmaatschappij subsidies heeft toegekend die staatssteun vormen in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag (ex artikel 92 en huidig artikel 107 VWEU), die noch was aangemeld, noch was goedgekeurd overeenkomstig artikel 88 van het EG-Verdrag (ex artikel 93 en huidig artikel 108 VWEU), , in een destijds niet geliberaliseerde markt (cabotage in het zeevervoer)], verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen: a) is voor de kwalificatie van genoemde steun (als ‚bestaande’ en dus niet ‚nieuwe’ steun) artikel 1, onder b), punt v), van verordening nr. 659/1999 van toepassing, en zo ja in hoeverre, waarin is bepaald dat: ‚v) steun die als bestaande steun wordt beschouwd, omdat kan worden vastgesteld dat hij op het moment van inwerkingtreding geen steun vormde, maar vervolgens steun is geworden vanwege de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt, zonder dat de betrokken lidstaat er wijzigingen in heeft aangebracht; maatregelen die vanwege de liberalisering van een activiteit door het Gemeenschapsrecht steun zijn geworden, worden na de voor de liberalisering voorgeschreven datum niet als bestaande steun beschouwd’; ofwel is van toepassing, en zo ja in hoeverre, het beginsel (dat qua strekking formeel verschilt van het genoemde rechtsvoorschrift) dat is geformuleerd door het Gerecht in het arrest van 15 juni 2000, Alzetta e.a./Commissie (gevoegde zaken T-298/97 e.a., punt 143), dat is bevestigd, voor zover hier van belang, door het arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004 in zaak C-298/00 (punten 66-69) – volgens welke ‚(...) Ook een steunregeling op een markt die aanvankelijk niet openstond voor concurrentie, moet bij de liberalisering van die markt als een bestaande steunregeling worden aangemerkt, aangezien zij ten tijde van de instelling ervan niet viel binnen de werkingssfeer van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, dat gelet op de in die tekst gestelde voorwaarden betreffende de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten en de weerslag op de mededinging, enkel van toepassing is op sectoren die openstaan voor concurrentie’. b) Is, nog steeds voor de kwalificatie van de eerder genoemde steun artikel 1, onder b), punt iv), van dezelfde verordening nr. 659/1999 van toepassing, en zo ja in hoeverre, waarin is bepaald dat ‚bestaande steun’ is: ‚steun die beschouwd wordt als bestaand op grond van artikel 15’ – welke bepaling een verjaringstermijn van tien jaar stelt voor de terugvordering van onrechtmatig verleende steun –, ofwel zijn van toepassing, en zo ja in hoeverre, de herhaaldelijk door het Hof van Justitie bevestigde beginselen van bescherming van gewettigd vertrouwen en van rechtszekerheid (al dan niet analoog aan het in genoemde rechtsvoorschrift tot uitdrukking gebrachte beginsel)”. Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Fallimento Traghetti del Mediterraneo SpA/Presidenza del Consiglio dei Ministri C-140/09; Traghetti del Mediterraneao SpA in Liquidazione/Repubblica Italiana C-173/03; Trapeza Eurobank Ergasias AE/Agrotiki Trapeza tis Ellados AE e.a C-690/13; Italiaanse Republiek/Commissie C-298/00; Repubblica italiana en Sardegna Lines/Commissie C-15/98 en C-105/99; T-246/99; gevoegde zaken T-265/04, T-292/04 en T-504/04; Italiaanse Republiek/Commissie C-400/99. Specifiek beleidsterrein: EZ; IenM