C-398/24 Pome

Contentverzamelaar

C-398/24 Pome

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     24 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     10 september 2024

Trefwoorden: forumkeuzebeding

Onderwerp:  Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken: artikel 25, lid 1.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘A’. Hij heeft een vordering ingesteld tegen ‘B’, tot betaling van een schuldvordering. A en B hadden in 2020 samen een huis gekocht in Portugal. In augustus 2022 hebben zij een overeenkomst gesloten, waarbij A zijn aandeel van het huis overdraagt aan A, en B als tegenprestatie voor de verwering van het aandeel een schuld jegens A heeft erkend. Op deze overeenkomst is het recht van Estland van toepassing. De Estse rechter heeft de vordering van A niet ontvankelijk verklaard, omdat de rechter niet relatief bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Volgens deze rechter was het forumkeuzebeding nietig op grond van Ests recht.

Overweging:
Volgens het Estse recht zijn forumkeuzebedingen in principe alleen toelaatbaar voor geschillen die verband houden met de economische of beroepsactiviteiten van de partijen. Op grond van artikel 25 van verordening 1215/2012, is het gerecht dat is aangewezen voor de kennisneming van geschillen bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. De verwijzende rechter stelt dat artikel 25, lid 1, verwijst naar het recht van de lidstaat in zijn geheel, met inbegrip van de collisieregels, en niet alleen naar de bepalingen van het materiële recht van de betrokken lidstaat. 

Prejudiciële vraag:
Betreft de omstandigheid dat de geldigheid van een forumkeuzebeding ervan afhankelijk is dat de natuurlijke personen die het beding zijn overeengekomen, in het kader van een economische en beroepsactiviteit handelen, zoals is bepaald in § 106, lid 1, punt 1, van het Estse wetboek van burgerlijke rechtsvordering, volgens welke een tussen natuurlijke personen overeengekomen forumkeuzebeding nietig is indien het in strijd is met § 104, lid 1, van dat wetboek, naar luid waarvan een geschil tussen natuurlijke personen dat door een gerecht op grond van een forumkeuzebeding wordt behandeld, met de economische of beroepsactiviteit van beide partijen verband moet houden, de materiële geldigheid van een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht in de zin van artikel 25, lid 1, eerste volzin, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) („tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft”)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten