C-405/24 L.

Contentverzamelaar

C-405/24 L.

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    30 juli 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    16 september 2024

Trefwoorden: BTW, vrijstelling, invoer uit derde landen van kleine zendingen goederen zonder commercieel karakter, ontvanger zending woonachtig in andere lidstaat

Onderwerp: 
•    Artikel 143, lid 1, onder b), van de BTW-richtlijn (richtlijn 2006/112)
•    Artikel 1 van richtlijn 2006/79/EG van de Raad van 5 oktober 2006 inzake de belastingvrijstellingen die van toepassing zijn bij invoer van uit derde landen afkomstige kleine zendingen goederen zonder commercieel karakter
•    Artikel 25 van verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen

Feiten:

Een Poolse vennootschap houdt zich bezig met het verzenden en inklaren van zendingen die afkomstig zijn van natuurlijke personen uit derde landen (voornamelijk de Verenigde Staten en Canada) en die bestemd zijn voor natuurlijke personen die woonplaats hebben in lidstaten van de Europese Unie (voornamelijk Polen, Litouwen, Roemenië, maar ook Tsjechië, Slowakije, Bulgarije en andere) alsook in andere landen buiten de Europese Unie.

Volgens de vennootschap hebben zendingen een incidenteel karakter, zonder commercieel oogmerk, met een waarde onder de 45 euro. Hiermee is volgens de vennootschap voldaan aan de voorwaarden in het Poolse recht voor BTW-vrijstelling. De Poolse belastingdienst is echter van mening dat in het onderzochte geval geen belastingvrijstelling kan worden verleend ten aanzien van de invoer in Polen van goederen die deel uitmaken van een zending die door een natuurlijke persoon wordt verzonden vanaf het grondgebied van een derde land en die bestemd is voor een natuurlijke persoon die woonplaats heeft in een andere lidstaat dan Polen.

Overweging:

In het arrest van 2 juli 2009 in de zaak Har Vaessen Douane Service, C-7/08, EU:C:2009:417 heeft het Hof geoordeeld dat het Unierecht er niet aan in de weg staat dat groepagezendingen van goederen, waarvan de totale intrinsieke waarde de limiet van artikel 27 overschrijdt, maar die afzonderlijk bezien een te verwaarlozen waarde hebben, worden vrijgesteld van rechten bij invoer, op voorwaarde dat elk pakket van de groepagezending individueel is geadresseerd aan een zich in de Europese Gemeenschap bevindende ontvanger. In deze rechtspraak lijkt het dus niet uit te maken of de ontvanger zich in de lidstaat van invoer bevindt of in een andere lidstaat.

In de nationale rechtspraak van Polen wordt echter de lijn gehanteerd dat de woonplaats van de ontvanger van de goederen uitmaakt. Zowel de fiscale verplichting bij het invoeren van goederen als de bijbehorende belastingvrijstelling voor de invoer van kleine zendingen zonder commercieel karakter die afkomstig zijn van een particulier uit een derde land en die bestemd zijn voor een andere particulier met woonplaats in een lidstaat hangen samen met de verblijfplaats (woonplaats) van de uiteindelijke ontvanger in de betreffende lidstaat. Deze oplossing interfereert niet met het btw-stelsel van de andere lidstaat aangezien geen vrijstelling van de btw wordt verleend.

Prejudiciële vraag:
Verzetten artikel 143, lid 1, onder b), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde [OMISSIS] en artikel 1 van richtlijn 2006/79/EG [van de Raad] van 5 oktober 2006 inzake de belastingvrijstellingen die van toepassing zijn bij invoer van uit derde landen afkomstige kleine zendingen goederen zonder commercieel karakter [OMISSIS], gelezen in de context van overweging 3 van richtlijn 2006/79 en van artikel 25 van verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB 2009, L 324, blz. 23), zich tegen een regeling als die van artikel 52, lid 1, van de ustawa o podatku od towarów i usług (wet betreffende de belasting over de toegevoegde waarde) van 11 maart 2004 [OMISSIS], op grond waarvan geen vrijstelling van de btw wordt verleend voor de invoer van goederen die deel uitmaken van een zending die door een natuurlijke persoon wordt verzonden vanaf het grondgebied van een derde land en die bestemd is voor een natuurlijke persoon die woonplaats heeft in een andere lidstaat van de Europese Unie dan het land van invoer? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Har Vaessen Douane Service, C-7/08 

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten