C-445/24 (W)onderweg

Contentverzamelaar

C-445/24 (W)onderweg

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     16 september 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     2 november 2024

Trefwoorden: pakketreis; definitie reiziger
Onderwerp: 
-    Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen: artikel 3, punt 6.

Feiten:
Op 18 januari 2020 heeft verwerende partij bij een reisbureau een citytrip geboekt met treintickets en hotel naar Lyon. Verwerende partij heeft vanwege de coronaperiode in 2020 het reisbureau gevraagd of de reis met een jaar kon worden uitgesteld. In dit overleg werd ook ter sprake gebracht dat er een waardebon als compensatie aangeboden kon worden, waarbij het reisbureau bevestigde dat de waardebonnen een jaar geldig zijn, maar dit pas na indiening van de terugbetaling van het geld kon worden gevraagd. Op 7 september heeft verwerende partij het reisbureau daarom in gebreke gesteld tot terugbetaling van de reissom. Op 22 september is het reisbureau failliet verklaard, waarna verwerende partij zich heeft gericht tot verzoekende partij, de insolventieverzekeraar. Verwerende partij heeft vervolgens de insolventieverzekeraar gedagvaard, en de reissom teruggevorderd vanwege de niet-uitvoering van de reisovereenkomst. De rechtbank in eerste aanleg heeft het verzoek afgewezen.

Overweging:
Op grond van artikel 2 van de nationale Wet Pakketreizen is de reiziger iedere persoon die, binnen het toepassingsgebied van de wet, een overeenkomst wenst te sluiten of die er op grond van een reeds gesloten overeenkomst recht op heeft te reizen. Volgens de verwijzende rechter is die bepaling niet van toepassing op pakketreizen georganiseerd door een professioneel reisbureau. Het begrip reiziger dient uitgelegd te worden in overeenstemming met richtlijn 2015/2302, betreffende pakketreizen. De vraag rijst, aldus de verwijzende rechter, of een rechtspersoon, zoals een vereniging zonder winstoogmerk die occasioneel van een handelaar een pakketreis koopt voor haar leden, als reiziger kan worden beschouwd in de zin van de richtlijn.

Prejudiciële vraag:
Moet het begrip “reiziger” van artikel 3.6) Richtlijn Pakketreizen aldus worden uitgelegd dat het ook een rechtspersoon omvat, zoals een vereniging zonder winstoogmerk die occasioneel van een handelaar een pakketreis koopt voor haar leden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -

Specifiek beleidsterrein: JenV; EZ