C-451/16 MB
Prejudiciële hofzaak C-451/16 MB Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie Termijnen: Motivering departement: 7 oktober 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 23 oktober 2016 Schriftelijke opmerkingen: 23 november 2016 Trefwoorden: sociale zekerheid (pensioenen); gelijke behandeling (transseksuelen) Onderwerp: - Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van sociale zekerheid (Pb 1979, L 6, blz. 24). Verzoekster is geboren op 31-05-1948 en bij geboorte als man geregistreerd. In 1974 huwt zij. Sinds 1991 leeft zij als vrouw en in 1995 heeft zij een geslachtsveranderende operatie ondergaan. Omdat zij (mede om religieuze redenen) met haar echtgenote wilde blijven samenleven heeft zij nooit een geslachtserkenningscertificaat aangevraagd. Na het bereiken van de 60-jarige leeftijd (2008) vraagt zij een ouderdomspensioen aan maar dat wordt 02-09-2008 afgewezen bij gebreke van een geslachtsveranderingscertificaat. Dit besluit blijft in alle instanties in stand; de zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Bij de verwijzende VK rechter (Supreme Court) wijst verzoekster onder meer op arrest Richards waarin het HvJEU heeft erkend dat het in artikel 4.1 van de RL neergelegde verbod op discriminatie op grond van geslacht ook toepassing vindt bij discriminatie tussen personen die bij de geboorte een bepaald geslacht hebben en personen die als gevolg van een latere geslachtsverandering dat geslacht hebben verworven. Zij erkent dat de EULS het recht hebben behouden te bepalen onder welke voorwaarden de geslachtsverandering van een persoon rechtens wordt erkend maar dat dit niet zover mag gaan dat voorwaarden gesteld worden die verband houden met bijvoorbeeld de huwelijksstatus, en die niets te maken hebben met de vaststelling van het geslacht van verzoeker. De eis tot overlegging van een geslachtserkenningscertificaat wordt enkel aan gehuwde verzoekers opgelegd en vormt dan ook ongeoorloofde discriminatie. Verweerder (MinSZW) geeft aan dat ten tijde van het arrest Richards in het Engels recht nog geen bepaling over erkenning geslachtsverandering was opgenomen. Dat is in 2005 alsnog gebeurd. Het HvJEU heeft in de zaak KB al erkend dat EULS hun eigen voorwaarden mogen bepalen, hetgeen in Richards werd bevestigd. Hij verwijst naar EHRM-rechtspraak waarin bepaald dat het VK erkenning mag laten afhangen van een certificeringsproces, zoals thans in de wet geregeld. Het HvJEU heeft in Richards indirect de erkenning van het EHRM aanvaard dat onder de gestelde voorwaarden kan worden verstaan die waardoor eerder gesloten huwelijken ongeldig worden. In latere arresten heeft het EHRM het huwelijksvereiste gehandhaafd, omdat het staten niet kan verplichten huwelijken tussen paren van hetzelfde geslacht toe te staan. Dit werd niet onevenredig geacht omdat als alternatief een geregistreerd partnerschap mogelijk is. De verwijzende rechter wendt zich bij gebreke van eerdere rechtspraak tot het HvJEU met de volgende vraag: “Staat richtlijn 79/7/EEG van de Raad [van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid] eraan in de weg dat het nationale recht, naast het feit dat aan de fysieke, sociale en psychologische voorwaarden moet zijn voldaan alvorens een geslachtsverandering wordt erkend, vereist dat een persoon die van geslacht is veranderd, tevens ongetrouwd is om voor een ouderdomspensioen in aanmerking te komen? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-117/01 KB; EHRM Goodwin/VK; C-423/04 Richards Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK