C-499/13 Macikowski
Zie bijlage rechts voor de vewijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 11 november 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 28 november 2013 Schriftelijke opmerkingen: 28 december 2013 Trefwoorden: btw
Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)
Verzoeker is gerechtsdeurwaarder bij het kantongerecht en voert een executie uit tegen de btw-plichtige schuldenaar in het kader waarvan een onroerende zaak in schuldenaars eigendom in het openbaar wordt verkocht (16-02-2007) en de eigendom overgedragen. De kopers storten de koopsom op de rekening van het gerecht. Verzoeker maakt bij besluit van 27 oktober 2008 een overzicht van de verdeling van de opbrengst, waaronder het door het kantongerecht aan de belastingdienst te betalen bedrag aan btw. De uiteindelijke factuur wordt 31 augustus 2009 opgemaakt en het bedrag overgemaakt naar de belastingdienst. De belastingdienst verwijt verzoeker de btw niet binnen de gestelde termijn te hebben overgemaakt. Verzoeker maakt bezwaar maar dat wordt afgewezen. Hij gaat in beroep; geeft toe dat hij te laat is geweest maar hij stelde dat hij pas over de opbrengst (die op de consignatierekening van het gerecht stond) kon beschikken nadat de beslissing van het gerecht tot goedkeuring van het verdelingsplan in kracht van gewijsde was gegaan. De rechter stelt hem dan ook in het gelijk. De directeur belastingdienst gaat daartegen dan ook in hoger beroep en de zaak wordt terugverwezen enz.
In cassatie voert verzoeker als middel aan dat de beslissing strijdig is met de bepalingen van richtlijn 2006/112. Er is sprake van verkeerde uitleg dan wel onjuiste toepassing. De verwijzende POL rechter (administratief hooggerechtshof) legt het HvJEU de volgende prejudiciële vragen voor: 1. Is een bepaling van nationaal recht als artikel 18 van de ustawa o podatku od towarów i usług (wet inzake de belasting op goederen en diensten) van 11 maart 2004 (Dz. U. 2011, nr. 177, volgnummer 1054, zoals gewijzigd; hierna: „btw-wet”), die uitzonderingen op de algemene beginselen van die belasting invoert, met name met betrekking tot de rechtssubjecten die belast zijn met de berekening en de inning van de belasting, voor zover zij de hoedanigheid van tot voldoening van de belasting gehouden persoon in het leven roept, dat wil zeggen een rechtssubject dat verplicht is het belastingbedrag voor de belastingplichtige te berekenen, dit bedrag bij de belastingplichtige te innen en het binnen de gestelde termijn aan de belastingdienst door te storten, verenigbaar met het btw-stelsel dat is vastgesteld bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1; hierna: „richtlijn”), in het bijzonder met de artikelen 9 en 193, juncto artikel 199, lid 1, sub g, van deze richtlijn? 2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: 2.1. Is een bepaling van nationaal recht als artikel 18 van de btw-wet, volgens welke onder andere de belasting over de levering van onroerende zaken in het kader van een gedwongen tenuitvoerlegging op goederen waarvan de executieschuldenaar eigenaar is of die hij in strijd met de geldende bepalingen bezit, wordt berekend, geïnd en doorgestort door de met de uitvoering van de executiemaatregelen belaste gerechtsdeurwaarder, die in zijn hoedanigheid van tot voldoening van de belasting gehouden persoon aansprakelijk is voor de nietnakoming van deze verplichting, verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel als algemeen Unierechtelijk beginsel? 2.2. Is een bepaling van nationaal recht als artikel 18 van de btw-wet, die ertoe leidt dat de in deze bepaling bedoelde tot voldoening van de belasting gehouden persoon de verplichting wordt opgelegd de btw over leveringen, verricht in het kader van een gedwongen tenuitvoerlegging, van goederen waarvan de belastingplichtige eigenaar is of die hij in strijd met de geldende bepalingen bezit, binnen het voor de belastingplichtige geldende belastingtijdvak te berekenen, te innen en door te storten, met name over het bedrag dat de verkoop van de goederen heeft opgebracht, verminderd met de overeenkomstig het toepasselijke tarief in rekening gebrachte btw, zonder aftrek van het bedrag aan voorbelasting die is ontstaan in de periode tussen de aanvang van het belastingtijdvak en de datum van inning van de belasting bij de belastingplichtige, verenigbaar met de artikelen 206, 250 en 252 van richtlijn 2006/112 en het in deze richtlijn neergelegde neutraliteitsbeginsel? Specifiek beleidsterrein: FIN