C-521/24 Aptiv Services Hungary
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 14 oktober 2024 Schriftelijke opmerkingen: 30 november 2024
Trefwoorden: Verhindering recht op aftrek, verjaring, bijzondere teruggaafprocedure
Onderwerp: - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: artikel 168, onder c), artikel 178, onder c) en d), artikel 179, artikel 180, artikel 181 en artikel 183.
Feiten: De belastingdienst heeft bij verzoekende partij ‘Aptiv Services Hungary’ een btw-controle uitgevoerd voor de periode 1 november 2020 tot en met 31 december 2021. Uit deze controle werd een belastingverschil vastgesteld, vanwege het verschil in de door verzoekende partij aangegeven verschuldigde btw en de aangegeven aftrekbare belasting. De belastingdienst heeft dit als een belastingschuld aangemerkt, en verzoekende partij gelast de schuld te betalen. Verzoekende partij wilde een corrigerende aangifte indienen, vanwege het feit dat zij de aftrekbare belasting over de verwervingen in de periode 2016-2017 in het onjuiste tijdvak had opgenomen, namelijk in de aangifte voor het tijdvak juli tot en met september 2021. Volgens verzoekende partij had zij dit gedaan omdat de facturen te laat beschikbaar waren gesteld en geregistreerd. Zij heeft tevens een verzoek ingediend om een bijzondere teruggaafprocedure te starten, maar beide verzoeken werden afgewezen door de belastingdienst. Verzoekende partij stelt dat haar recht op btw-aftrek is afgenomen, omdat er verjaring was ingetreden gedurende de lopende procedure bij de belastingdienst, terwijl het verzoek nog binnen de verjaringstermijn was gedaan.
Overweging: Uit rechtspraak van het Hof volgt dat het beginsel van neutraliteit van de btw verlangt dat aftrek van voorbelasting wordt toegestaan indien de materiële voorwaarden daartoe zijn vervuld, ook wanneer een belastingplichtige niet voldoet aan bepaalde formele voorwaarden. Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt, zo blijkt uit artikel 167 van de btw-richtlijn. Op grond van nationaal recht is het echter verplicht dat de aftrek van btw in hetzelfde tijdvak wordt toegepast als dat waarop de gecorrigeerde aangifte betrekking heeft, zonder rekening te houden met bepaalde omstandigheden waardoor de verschuldigde belasting niet in hetzelfde tijdvak wordt vastgesteld. De verwijzende rechter wil weten of de nationale regelgeving die het bijna onmogelijk maakt om de aftrek van voorbelasting van goederen de verkrijgen, in strijd is met het Unierecht.
Prejudiciële vraag: Moeten artikel 168, onder c), artikel 178, onder c) en d), de artikelen 179, 180, 181 en 182 van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw-richtlijn”) en de beginselen van fiscale neutraliteit, evenredigheid en doeltreffendheid aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling en praktijk die de aftrek van de voorbelasting over intracommunautaire verwervingen van goederen weigert en definitief onmogelijk maakt (ontbreken van de mogelijkheid om een gecorrigeerde aangifte in te dienen en afwijzing van het verzoek om een bijzondere teruggaafprocedure) op grond dat de belastingplichtige om administratieve redenen zijn recht op aftrek heeft uitgeoefend in een ander belastingtijdvak (maar nog binnen de verjaringstermijn) dan dat waarin de verschuldigde belasting is vastgesteld, terwijl de nationale belastingdienst bij eerdere controles geen bezwaar heeft gemaakt tegen de uitoefening van dat recht door de belastingplichtige?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-81/17; C-332/15; C-284/11 EMS Bulgaria Transport; C-895/19; C-590/13 Idexx Laboratories Italia Specifiek beleidsterrein: Fin-fiscaal