C-526/13 Fast Bunkering Klaipėda
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 21 november 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 7 december 2013 Schriftelijke opmerkingen: 7 januari 2014 Trefwoorden: btw
Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Verzoekster is een in LIT gevestigde vennootschap en aldaar btw-plichtig. In de litigieuze periode (1-10-2008 – 31-12-2011) levert zij brandstof afkomstig uit derde landen aan op volle zee varende schepen. De brandstof is opgeslagen in tankers volgens het douane-entrepotsysteem. Verzoekster verkoopt de brandstof ‘free on board’ volgens de douaneregeling bij wederuitvoer. De nota’s worden wegens bijzonderheden in de bedrijfsvoering uitgereikt aan personen die de eigenaren/exploitanten van de bevoorrade schepen vertegenwoordigen. Hierop is door haar op grond van de nationale btw-wet het btw-nultarief toegepast. Na controle door de belastingAut stelt deze vast dat verzoekster ten onrechte het nultarief heeft toegepast omdat de goederen niet rechtstreeks aan de eigenaren worden verkocht en de tussenpersonen in de boeken niet met naam genoemd worden. Verzoekster bestrijdt de haar opgelegde boete maar haar klacht wordt afgewezen omdat het HvJEU in arrest Velker het nultarief alleen op de laatste schakel van de bevoorradingsketen van toepassing heeft verklaard, in deze zaak dus aan de exploitant van het schip. Verzoekster stapt naar de Commissie voor fiscale geschillen. Zij meent te hebben voldaan aan alle in de nationale btw-wet gestelde regels. Zij deelt niet de visie van de inspectie over de uitleg van het Hof dat btw-vrijstelling uitsluitend afhangt van de status van de koper van de brandstof.
De verwijzende LIT rechter (hierboven genoemde Commissie) legt om een snelle beslissing in het geschil mogelijk te maken de volgende vraag voor aan het HvJEU: “Moet artikel 148, sub a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat de bepaling betreffende btw-vrijstelling niet alleen van toepassing is op leveringen aan de exploitant van een schip voor de vaart op volle zee die deze goederen voor de bevoorrading van het schip gebruikt, maar ook op andere leveringen dan aan de exploitant van het schip, dat wil zeggen aan niet nader genoemde tussenpersonen, wanneer op het tijdstip van de levering de eindbestemming van de goederen vooraf bekend is en naar behoren is vastgesteld, en hiervan in overeenstemming met de wettelijke voorschriften het bewijs is geleverd aan de belastingdienst?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-185/89 Velker; C-181/04 – C-183/04 Elmeka; C-385/09 Nidera Specifiek beleidsterrein: FIN