C-544/13 en C-545/13 Abcur ea
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken Klik op C-544/13 en op C-545/13 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 20 januari 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 6 februari 2014 Schriftelijke opmerkingen: 6 maart 2014 Trefwoorden: geneesmiddelen; oneerlijke handelspraktijken; misleidende reclame
Onderwerp - Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling; - Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, in het bijzonder de artikelen 3, lid 1, 3, lid 2, en 5, lid 1; - Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”); - Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (gecodificeerde versie).
Verzoekster Abcur is een farmaceutisch bedrijf. Zij verkoopt onder meer geneesmiddelen ‘Noradrenalin Abcur’ en ‘Metadon DnE’. Zij daagt in beide gevoegde zaken Apoteket Farmaci AB (AF), een dochter van een ZWE staatsbedrijf dat (tot 2009) alleenrecht heeft op detailhandelverkoop van geneesmiddelen. Zij eist in deze zaak dat AF stopt met reclamemaken voor een geneesmiddel (in C-544/13 Noradrenalin APL en in C-545/13 om Metadon APL) en eist een schadevergoeding omdat in ZWE de verkoop van de betreffende geneesmiddelen noch volgens ZWE noch volgens EUR wetgeving is toegestaan. Reclamemaken is in strijd met de goede handelspraktijken. AF verweert zich door te stellen dat de verkoop van beide geneesmiddelen onder de uitzondering zou vallen van artikel 3, leden 1 en 2 van RL 2001/83, de zogenaamde ‘magistrale bereidingen’ (dat wil zeggen bereiding van een niet-gestandaardiseerd geneesmiddel, toegesneden op een bepaalde patiënt (zie de ‘lijst van centrale begrippen’ onder randnummer 6 in zaak C-545/13). Abcur meent dat het in ZWE wetgeving ingevoerde begrip ‘apotheek voor magistrale bereidingen’ in strijd is met RL 2001/83. Zij bestrijdt ook dat daarvan bij de bereiding van de gewraakte medicijnen sprake zou zijn. Verweerster is van mening dat er van reclame maken (in de zin van RL 2001/83) geen sprake is geweest.
De verwijzende ZWE rechter heeft om deze zaak te beslissen meer uitleg nodig over verschillende van toepassing zijnde regelingen (richtlijnen). Hij stelt in zaak C-544/13 de volgende vragen aan het HvJEU. (n.b. in zaak C-545/13 luiden de vragen iets anders). 1. Kan een receptgeneesmiddel voor menselijk gebruik, dat alleen in medische noodsituaties wordt gebruikt, waarvoor geen toelating tot verkoop is verleend door de bevoegde instantie van een lidstaat of krachtens verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, dat is bereid door een marktdeelnemer als in het bij het Stockholms tingsrätt (hof te Stockholm) aanhangige geding, en dat wordt besteld door gezondheidszorginstellingen in de omstandigheden waarvan sprake in de zaak voor het Stockholms tingsrätt, onder een van de uitzonderingen van artikel 3, lid 1, of artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik vallen, in het bijzonder wanneer er een ander goedgekeurd geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, dezelfde dosis en in dezelfde farmaceutische vorm is? 2. Indien een receptgeneesmiddel voor menselijk gebruik in de zin van de eerste vraag onder artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, of artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/83 valt, kan de wetgeving inzake reclame voor geneesmiddelen dan worden beschouwd als niet-geharmoniseerd of vormen de in deze zaak bedoelde soort maatregelen reclame in de zin van richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame? 3. Indien richtlijn 2006/114 van toepassing is overeenkomstig de tweede vraag, op grond van welke basisvoorwaarden vormen de door het Stockholms tingsrätt te onderzoeken maatregelen (gebruik van een productnaam, productnummer en anatomische therapeutische chemische code voor het geneesmiddel, toepassing van een vaste prijs voor het geneesmiddel, informatieverstrekking over het geneesmiddel in het Nationaal Productregister voor Geneesmiddelen (NPL), aanbrengen van een NPL-identiteit op het geneesmiddel, verspreiding van een informatiedocument over het geneesmiddel en levering van het geneesmiddel via een elektronische besteldienst voor de gezondheidszorg en informatieverstrekking over het geneesmiddel via een door een nationale brancheorganisatie uitgegeven publicatie) dan reclame in de zin van richtlijn 2006/114?
Specifiek beleidsterrein: VWS, mede EZ