C-587/15 Lietuvos Respublikos transporto priemonių draudikų biuras

Contentverzamelaar

C-587/15 Lietuvos Respublikos transporto priemonių draudikų biuras

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   02 februari 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       19 februari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   19 maart 2016
Trefwoorden: motorrijtuigenverzekering; aansprakelijkheid (WA)

Onderwerp
Richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid

De zaak gaat over de gevolgen van een verkeersongeval in DUI waar (tijdens parkeren) een botsing heeft plaatsgevonden tussen het voertuig (een Rover) van verweerders en een VW bestuurd door Floros. Het voertuig van verweerders blijkt niet WA te zijn verzekerd. Uit het politierapport wordt niet duidelijk wat de oorzaak van het ongeval is; beide partijen hebben de verkeersvoorschriften overtreden en krijgen een boete. Floros dient een schadeclaim in bij het DUI bureau van verzekeraars (= ‘bureau A’) maar die wordt wegens de onduidelijke toedracht afgewezen. Hij wendt zich tot de Rb Frankfurt/M die bij verstek het beroep wegens onbewijsbaarheid ongegrond verklaart (27-12-2010), op 08-08-2011 bevestigd door het Landgericht Frankfurt/M. Het Oberlandesgericht Frankfurt/M maant partijen 31-01-2012 tot een minnelijke schikking tot betaling aan Floros van een schadevergoeding aangezien er in het eerdere vonnis fouten zijn gemaakt. Bureau A betaalt vervolgens de schade + proceskosten aan Floros uit en legt een claim bij verzoeker (bureau van autoverzekeraars van de Republiek LIT = ‘bureau B’). Verzoeker betaalt en legt de vordering bij verweerders neer. Aangezien verweerders niet betalen start verzoeker een procedure. De Rb wijst 05-05-2014 de vordering van verzoeker toe; verweerders kunnen niet bewijzen dat zij niet aansprakelijk zijn. In beroep sneuvelt het vonnis. De appelrechter oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor het aantonen van de schade en het oorzakelijk verband op de partij rust die de vordering instelt. Verweerders zijn niet betrokken geweest bij de betrekkingen tussen de twee bureaus. Noch uit nationaal recht, noch uit RL 2009/103 volgt dat verzoeker de door hem betaalde bedragen mag verhalen op degene die de schade heeft veroorzaakt, zonder na te gaan of die bedragen gerechtvaardigd waren.

De verwijzende LIT rechter (Hof van Cassatie) legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Dienen de artikelen 2, 10, leden 1 en 4, en 24, lid 2, van richtlijn 2009/103, de artikelen 3, lid 4, 5, leden 1 en 4, 6, lid 1, en 10, van het Algemeen Reglement en artikel 47 van het Handvest (samen of afzonderlijk, doch zonder beperking tot de bovengenoemde bepalingen) aldus te worden begrepen en uitgelegd, dat, wanneer
– een nationaal bureau van verzekeraars (bureau A) schadevergoeding betaalt aan de partij die benadeeld werd door een verkeersongeval in de lidstaat waar dat bureau is gevestigd, omdat de staatsburger van een andere lidstaat die verantwoordelijk was voor de schade, niet verzekerd was tegen de wettelijke aansprakelijkheid;
– bureau A door die schadevergoeding in de rechten van de benadeelde partij is getreden en van het nationale bureau van verzekeraars in het land van herkomst van de verantwoordelijke persoon (bureau B) terugbetaling eist van de kosten van het afhandelen van de schadeclaim;
– bureau B, zonder een onafhankelijk onderzoek te verrichten of om nadere informatie te verzoeken, het verzoek om terugbetaling van bureau A inwilligt;
– bureau B voor de rechter van de verwerende partijen (de aansprakelijke persoon en de eigenaar van het voertuig) vergoeding van de gemaakte kosten vordert, de verzoekende partij in die procedure (bureau B) haar vordering tegen de verwerende partijen (de verantwoordelijke persoon en de eigenaar van het voertuig) kan baseren op uitsluitend het feit dat zij aan bureau A de gemaakte kosten heeft betaald en zij (de verzoekende partij) niet verplicht is om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor de wettelijke aansprakelijkheid van de verwerende partij/verantwoordelijke persoon was voldaan (diens schuld, onrechtmatige handelingen, oorzakelijk verband en de omvang van de schade), noch verplicht is om te bewijzen dat het buitenlandse recht juist werd toegepast bij het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij?
2) Dienen punt c) van de vijfde alinea van artikel 24, lid 1, van richtlijn 2009/103 en artikel 3, leden 1 en 4, van het Algemeen Reglement (samen of afzonderlijk, doch zonder beperking tot de bovengenoemde bepalingen) aldus te worden begrepen en uitgelegd dat bureau A, alvorens een definitieve beslissing te nemen om de schade van de benadeelde partij te vergoeden, de verantwoordelijke persoon en de eigenaar van het voertuig (indien dit niet dezelfde persoon is) op een duidelijke en begrijpelijke manier (met inbegrip van de taal waarin de informatie wordt verschaft) te informeren over het opstarten en de voortgang van het proces van schadeafhandeling en hem voldoende tijd te geven om opmerkingen te maken over, of bezwaren in te dienen tegen, het te nemen besluit om schadevergoeding te betalen en/of de hoogte van die schadevergoeding?
3) Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend is [dat wil zeggen, de verwerende partijen (de verantwoordelijke partij en de eigenaar van het voertuig) kunnen eisen dat de verzoekende partij (bureau B) bewijs overlegt of kunnen bezwaren inbrengen of twijfels uiten met betrekking tot onder andere de omstandigheden van het verkeersongeval, de toepassing van het regelgevingskader betreffende de wettelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke persoon, de omvang van de schade en de wijze van berekening ervan], dienen de artikelen 2, 10, lid 1 en 24, lid 2, van richtlijn 2009/103 en de tweede alinea van artikel 3, lid 4, van het Algemeen Reglement (samen of afzonderlijk, maar zonder beperking tot de bovengenoemde bepalingen) aldus te worden begrepen en uitgelegd, dat, niettegenstaande het feit dat bureau B, voordat een definitieve beslissing was genomen, bureau A niet om informatie had verzocht over de uitlegging van de wetgeving die van toepassing is in het land waar het verkeersongeval had plaatsgevonden en over de afhandeling van de schadeclaim, bureau A in ieder geval die informatie aan bureau B moet verschaffen, als laatstgenoemde hierom vervolgens verzoekt, samen met elke andere informatie die bureau B nodig heeft om een vordering [tot schadevergoeding] in te stellen tegen de verwerende partijen (de verantwoordelijke persoon en de eigenaar van het voertuig)?
4) Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is (dat wil zeggen dat bureau A de verantwoordelijke persoon en de eigenaar van het voertuig moet informeren over het proces van schadeafhandeling en hun de gelegenheid moet bieden om bezwaren in te dienen met betrekking tot de aansprakelijkheid of de omvang van de schade), welke gevolgen zullen dan voortvloeien uit het verzuim van bureau A om te voldoen aan zijn informatieplicht voor:
a) de verplichting van bureau B om het verzoek om terugbetaling van bureau A in te willigen;
b) de verplichting van de verantwoordelijke persoon en de eigenaar van het voertuig om bureau B schadeloos te stellen voor de kosten die het heeft gemaakt?
5) Dienen de artikelen 5, lid 1, en 10 van het Algemeen Reglement aldus te worden begrepen en uitgelegd dat het door bureau A als schadevergoeding aan de benadeelde partij betaalde bedrag moet worden beschouwd als een door bureau A zelf genomen niet-terugbetaalbaar risico (tenzij dat risico door bureau B is genomen), en niet als een geldelijke verplichting van de andere bij het verkeersongeval betrokken persoon, te meer met het oog op de omstandigheden van deze zaak:
– in eerste instantie verwierp het schadevergoedingsorgaan (bureau A) het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij;
– om die reden stelde de benadeelde partij voor de rechter een vordering tot schadevergoeding in;
– die vordering tegen bureau A werd door de lagere rechters ongegrond verklaard en zij stelden dat de vordering niet door bewijzen werd gestaafd;
– pas bij een hogere rechter werd een minnelijke schikking getroffen tussen de benadeelde partij en bureau A, toen die rechter benadrukte dat, indien de partijen weigerden tot een minnelijke schikking te komen, de zaak zou worden terugverwezen naar een andere rechter om opnieuw te worden behandeld;
– als rechtvaardiging voor zijn beslissing om een minnelijke schikking te treffen voerde bureau A in wezen aan dat hiermee bijkomende kosten van een voortgezette rechtszaak zouden worden vermeden;
– in deze zaak heeft geen enkele rechter de aansprakelijkheid (schuld) vastgesteld van de bij het verkeersongeval betrokken verwerende partij?
Specifiek beleidsterrein: IenM en VenJ

Gerelateerde documenten