C-592/17 Baby Dan
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 05 december 2017 Schriftelijke opmerkingen: 21 januari 2018 Trefwoorden: gecombineerde nomenclatuur; anti-dumping Onderwerp: – Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief zoals gewijzigd bij latere verordeningen van de Commissie (hierna: douaneverordening); – Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap. Deze verordening is ingetrokken bij en vervangen door verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap die op haar beurt is gecodificeerd bij verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (hierna: basisverordening); – Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China. Deze verordening is gehandhaafd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 924/2012 van de Raad van 4 oktober 2012 tot wijziging van verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, maar is daarna ingetrokken bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 2016/278 van de Commissie van 26 februari 2016 tot intrekking van het definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië; – Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001 inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende antidumping- en antisubsidiemaatregelen. Feiten: Verweerder (importeur Baby Dan A/S) voert een bedrijf dat veiligheidsproducten, textiel, meubelen en andere uitrusting voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 5 jaar produceert en levert. Verweerder produceert onder meer een veiligheidshekje voor kinderen dat als afsluiting voor bijvoorbeeld een trap dient. Het veiligheidshekje voor kinderen is verplaatsbaar en kan met drukklemmen op een muur of een deurpost worden bevestigd door middel van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bouten. De Deense belastingdienst heeft op 03.02.2011 een besluit genomen over de indeling van de bouten (ingedeeld onder 7318 15 90 89). Verweerder heeft administratief beroep ingesteld tegen dit besluitbij de Landsskatteret (hoogste bestuurslijke instantie voor fiscale zaken). In zijn beslissing heeft de Landsskatteret voorgesteld de bouten onder dezelfde post in te delen als de door de importeur geproduceerde veiligheidshekjes voor kinderen, namelijk post 7326 en post 4421. Verzoeker (ministerie van Financiën) heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de beslissing van de Landsskatteret; deze zaak ligt nu bij de verwijzende rechter. Overweging: In een eerder arrest (Baby Dan C-272/14) heeft het Hof over de indeling van dezelfde bouten uitspraak gedaan. De feiten en de bijzondere kenmerken van de bouten zijn dan ook in wezen dezelfde als die welke in zaak C-272/14 worden beschreven. Partijen zijn het erover eens dat het arrest van het Hof in de zaak Baby Dan (C-272/14) er niet aan in de weg staat dat de bout wordt ingedeeld als deel van een hekje. De verwijzende rechter wenst verduidelijking of de bouten – gelet op voor de toepassing van de GN relevante objectieve eigenschappen en kenmerken daarvan – als deel van het veiligheidshekje voor kinderen moeten worden beschouwd en, zo ja, of zij onder GN-onderverdeling 9403 90 10 of onder GN-post 7326 en 4421 moeten worden ingedeeld. Indien de bouten niet als deel van het veiligheidshekje voor kinderen moeten worden beschouwd, wenst de verwijzende rechter dat wordt verduidelijkt of de bouten moeten worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 7318 15 90 of onder GN-onderverdeling 7318 19 00. Indien de bouten onder onderverdeling 7318 15 90 moeten worden ingedeeld, wenst de verwijzende rechter dat wordt verduidelijkt of het antidumpingrecht moet worden geacht ten onterechte te zijn opgelegd, en wel op grond dat verordening nr. 91/2009 ongeldig is. Prejudiciële vragen: 1. Moeten bouten met de beschreven specifieke kenmerken als deel van het veiligheidshekje voor kinderen worden beschouwd? – Als de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, zodat de bouten als deel van het veiligheidshekje voor kinderen moeten worden beschouwd, moeten de bouten dan worden ingedeeld onder GN-post 9403 90 10 of onder GN-post 7326 en 4421? – Als de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, zodat de bouten niet als deel van het veiligheidshekje voor kinderen moeten worden beschouwd, moeten de bouten dan worden ingedeeld onder GN-post 7318 15 90 of onder GN-post 7318 19 00? 2. Indien bouten met de beschreven specifieke kenmerken onder GN-post 7318 15 90 moeten worden ingedeeld, wordt het Hof van Justitie van de Europese Unie verzocht de volgende prejudiciële vraag te beantwoorden: Is verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig omdat de Commissie en de Raad zich volgens de beroepsinstantie van de Wereldhandelsorganisatie hebben gebaseerd op een procedure waarbij de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie is gekoppeld aan de bereidheid van Unieproducenten om in een steekproef te worden opgenomen en aan een inspectie te worden onderworpen, hetgeen binnen de industrie leidt tot een proces van zelfselectie, waardoor er een wezenlijk risico op een vertekend beeld van het onderzoek en het resultaat bestaat?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Foto-Frost/Hauptzollamt Lübeck-Ost C-314/85; Turbon International C-250/05; RUMA C-183/06; IKEA Wholesale C-351/04; Unomedical C-152/10; HARK C-450/12; Baby Dan C-272/14; Philips Lighting Poland en Philips Lighting/Raad C-511/13 P. Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal