C-598/15 Banco Santander

Contentverzamelaar

C-598/15 Banco Santander

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak en aanvulling
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   9 mei 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       25 mei 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   25 juni 2016
Trefwoorden: consumentenbescherming; buitengerechtelijke procedure

Onderwerp
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Deze zaak is begin dit jaar betekend met mededeling van schorsing in afwachting van arrest in zaak C-49/14 Finanmadrid E.F.C.. Na uitspraak in die zaak op 18-02-2016 heeft de verwijzende rechter het HvJEU op diens navraag geantwoord dat hij zijn vragen in C-598/15 wenste te handhaven, met name omdat het HvJEU in C-49/14 niet ingaat op de situatie van buitengerechtelijke procedure zoals in onderhavige zaak het geval is.
Verweerster heeft met Banco Santander een hypothecaire lening afgesloten waarin een beding is opgenomen over een ‘buitengerechtelijke procedure’ in geval van executie. In 2011 is zo’n procedure (voor de notaris) ingeleid, wordt verweerster gelast tot betaling, haar woning wordt aan de bank toegewezen en zij blijft uiteindelijk met een restschuld achter. Verzoekster start in 2014 de invorderingsprocedure en omdat verweerster verstek laat gaan moet verzoeksters vordering (wettelijk) worden toegewezen. De rechter besluit echter vragen aan het HvJEU voor te leggen alvorens te beslissen, omdat zowel de buitengerechtelijke executieregeling als de daarna volgende procedure rond levering en huisuitzetting de in RL 93/13 geregelde bescherming ontberen.

De verwijzende SPA rechter (Rb Jerez de la Frontera) zet (in zijn aanvulling op de verwijzings-beschikking) uiteen dat het in deze zaak gaat om de vereenvoudigde, buitengerechtelijke procedure die in 1992 is ingevoerd ter verlichting van de werklast van het justitieel apparaat. In deze procedure heeft een consument geen enkele mogelijkheid zich op een oneerlijk beding in de hypotheekakte te beroepen en is het de rechter niet mogelijk ambtshalve te toetsen of het beding (on)eerlijk is. De Wet BRv is leidend. De procedure staat in de weg aan een effectieve bescherming van de rechten die RL 93/13 aan consumenten biedt. De rechter wijst op de vaste jurisprudentie van het HvJEU dat het nationale recht buiten toepassing kan worden gelaten als dat in de weg staat aan ambtshalve rechterlijke toetsing. De vragen die hij aan het HvJEU voorlegt luiden als volgt:
1) Is een nationale regeling die voorziet in een procedure als die van artikel 250, lid 1, onder 7, van de Ley de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), waarin de nationale rechter gehouden is te gelasten dat de uitgewonnen woning wordt geleverd aan degene waaraan deze is toegewezen in een buitengerechtelijke executieprocedure in het kader waarvan volgens de geldende regeling van artikel 129 van de Ley Hipotecaria (hypotheekwet), zoals gewijzigd bij Ley 1/2000 de 8 de enero (wet 1/2000 van 8 januari), en de artikelen 234 tot en met 236-O van de hypotheekverordening, zoals gewijzigd bij Real Decreto 290/1992 (koninklijk besluit 290/1992), niet was voorzien in de mogelijkheid tot ambtshalve rechterlijke toetsing van oneerlijke bedingen of tot daadwerkelijke betwisting door de schuldenaar op die grond, hetzij in het kader van de buitengerechtelijke executie hetzij in een afzonderlijke gerechtelijke procedure, in strijd met de genoemde bepalingen van de richtlijn en de doelstellingen van de richtlijn?
2) Is een regeling zoals de vijfde overgangsbepaling van Ley 1/2013 (wet 1/2013), krachtens welke een na de inwerkingtreding van Ley 1/2013 ingeleide buitengerechtelijke hypothecaire executieprocedure slechts door de notaris kan worden geschorst wanneer de consument aantoont dat hij een rechtsvordering heeft ingesteld betreffende het oneerlijke karakter van een beding in de hypothecaire leningsovereenkomst, dat de grondslag vormt van de buitengerechtelijke verkoop of op basis waarvan het bij de executie verschuldigde bedrag is vastgesteld, en voor zover de consument die afzonderlijke vordering heeft ingesteld binnen de termijn van een maand na de bekendmaking van wet 1/2013, zonder dat die termijn hem persoonlijk is meegedeeld, en in elk geval voordat de toewijzing van de zaak door de notaris heeft plaatsgevonden, in strijd met de genoemde bepalingen van de richtlijn en de doelstellingen van de richtlijn?
3) Moeten de genoemde bepalingen van de richtlijn, het door de richtlijn beoogde doel en de door haar aan de nationale rechters opgelegde verplichting tot ambtshalve onderzoek van de oneerlijkheid van bedingen in overeenkomsten met consumenten, zonder dat de consument daarom dient te verzoeken, aldus worden uitgelegd dat zij de nationale rechter in procedures als die geregeld in artikel 250, lid 1, onder 7, van de Ley de Enjuiciamiento Civil of de procedure van “buitengerechtelijke verkoop” geregeld in artikel 129 van de Ley Hipotecaria, de mogelijkheid bieden het nationale recht buiten toepassing te laten wanneer dat een dergelijke ambtshalve
rechterlijke toetsing niet toestaat, in aanmerking genomen de duidelijkheid van de richtlijnbepalingen en het feit dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bij herhaling heeft geoordeeld dat de nationale rechters gehouden zijn in geschillen over consumentenovereenkomsten te toetsen of er sprake is van oneerlijke bedingen?
4) Is een nationale regeling zoals die van artikel 129 van de Ley Hipotecaria, zoals gewijzigd bij Ley 1/2013, die als enige doeltreffende maatregel ter bescherming van de in de richtlijn vastgelegde consumentenrechten, met betrekking tot de buitengerechtelijke hypothecaire executieprocedures tegen consumenten slechts voorziet in een eenvoudige bevoegdheid tot attendering op het bestaan van oneerlijke bedingen door de notaris, of in de mogelijkheid voor de schuldenaar tegen wie buitengerechtelijk ten uitvoer wordt gelegd om een vordering in te stellen in een afzonderlijke gerechtelijke procedure voordat de notaris de uitgewonnen onroerende zaak heeft toegewezen, in strijd met de genoemde bepalingen van de richtlijn en de doelstellingen van de richtlijn?
5) Is een nationale regeling zoals die van artikel 129 van de Ley Hipotecaria, zoals gewijzigd bij Ley 1/2013, en [de] artikelen 234 tot en met 236 van de hypotheekverordening, zoals gewijzigd bij Real Decreto 290/1992, die voorziet in een procedure tot buitengerechtelijke executie van hypothecaire leningen tussen handelaren en consumenten waarin geen mogelijkheid bestaat tot ambtshalve rechterlijke toetsing van oneerlijke bedingen, in strijd met de genoemde bepalingen van de richtlijn en de doelstellingen van de richtlijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-168/05 Mostaza Claro
Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ

Gerelateerde documenten