C-624/17 Tronex

Contentverzamelaar

C-624/17 Tronex

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    25 december 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    11 februari 2018

Trefwoorden: afvalstoffen; handel

Onderwerp:

-           Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA);
-           Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (hierna: Kaderrichtlijn);

Feiten:

De verdachte heeft een groothandel in restantpartijen (elektronische) goederen. Op 10.02.2014 is geconstateerd dat de verdachte voornemens was een partij apparaten in een container over te (laten) brengen naar een derde in Tanzania, aan wie zij de partij had verkocht voor een bedrag van in totaal €2.396,01. De verdachte had de goederen opgekocht van detaillisten, groothandels en/of importeurs. De partij goederen bestond uit elektrische waterkokers, stoomstrijkijzers, ventilatoren en scheerapparaten. De apparaten waren grotendeels in originele dozen verpakt. De partij bestond enerzijds uit door consumenten op basis van de productgarantie geretourneerde apparaten en anderzijds uit goederen die, bijvoorbeeld door een assortimentswijziging, niet meer (regulier) verkocht (konden) worden. Op een aantal dozen was een briefje geplakt dat duidde op defecten aan de elektrische apparaten. De (voorgenomen) overbrenging geschiedde zonder kennisgeving of toestemming als bedoeld in de EVOA. Het OM stelt dat de leveranciers van de door de verdachte opgekochte apparaten ‘zich van de apparaten hebben ontdaan’ en dat de apparaten daarom zijn aan te merken als afvalstof in de zin van artikel 2 EVOA in verband met artikel 3 van de Kaderrichtlijn. De apparaten zijn door hen uiteindelijk verkocht aan de verdachte, omdat ze voor de reguliere verkoop niet meer geschikt waren. Dat de goederen nog een restwaarde hadden en dat de verdachte daarvoor daadwerkelijk aan de leveranciers een bedrag heeft betaald doet daaraan niet af. Volgens de advocaat-generaal betekent dit dat de overbrenging van de partij apparaten naar een derde in Tanzania, in overeenstemming dient te zijn met de regels die daarvoor in de EVOA zijn gesteld en dat, nu dit niet het geval is, sprake is van een economisch delict. Namens de verdachte is bestreden dat de aangetroffen partij een afvalstof is. Hiertoe is aangevoerd dat de apparaten reguliere marktproducten zijn die een zekere marktwaarde vertegenwoordigen. De apparaten zijn door een reguliere verkooptransactie betrokken van winkeliers, groothandels en/of importeurs. Het leveren van de apparaten door de winkeliers, groothandels en/of importeurs aan de verdachte moet worden beschouwd als een voortzetting van het distributieproces in het normale handelsverkeer en binnen dat proces is op geen enkel moment sprake van op verwijdering of nuttige toepassing gerichte activiteiten. Deze winkeliers, groothandels en/of importeurs hebben zich dan ook niet van de apparaten ‘ontdaan’, als bedoeld in artikel 3 van de Kaderrichtlijn.

Overweging:

Uit het arrest van het Hof (C-241/12) blijkt dat wanneer een consument die een apparaat met het oog op terugbetaling van de koopprijs (of het ruilen tegen een ander artikel) aan de winkelier retourneert, niet kan worden aangemerkt als iemand die zich van het apparaat ‘ontdoet’, het geretourneerde apparaat dan niet is aan te merken als een afvalstof zoals bedoeld in de Kaderrichtlijn/EVOA. De vraag dringt zich evenwel op of de winkelier die dit apparaat vervolgens teruglevert aan zijn leverancier, dan wel (door)verkoopt aan een bedrijf als die van verdachte, is aan te merken als een houder die zich van een dergelijk voorwerp ‘ontdoet’ of dat de teruglevering en/of de (door)verkoop moet worden beschouwd als een voortzetting van het distributieproces in het normale handelsverkeer, nu binnen dat proces geen sprake is van op verwijdering (of nuttige toepassing) gerichte activiteiten. Is het laatste het geval, dan dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of, en zo ja op welk moment, het voorwerp dat door de opkoper wordt verkocht aan een (zoals hier: buitenlandse) derde, de status van afvalstof als bedoeld in de Kaderrichtlijn/EVOA heeft verkregen.

Prejudiciële vragen:

1.1) Is de winkelier die een door een consument retour gebracht voorwerp, dan wel een voorwerp dat in zijn assortiment overtollig is geworden, op basis van de tussen de winkelier en de leverancier bestaande
overeenkomst teruglevert aan zijn leverancier (zijnde de importeur, groothandel, distributeur, producent of een ander van wie hij het voorwerp heeft betrokken) aan te merken als een houder die zich van het voorwerp ontdoet, zoals in artikel 3, aanhef en onder 1, van de Kaderrichtlijn bedoeld?
1.2) Maakt het voor het antwoord op vraag 1.1 uit als het daarbij gaat om een voorwerp waaraan een eenvoudig te herstellen gebrek of defect kleeft?
1.3) Maakt het voor het antwoord op vraag 1.1 uit als het daarbij gaat om een voorwerp waaraan een gebrek of defect kleeft van zodanige omvang of ernst dat het voorwerp daardoor niet meer geschikt of bruikbaar is voor het  oorspronkelijke doel ervan?
2.1) Is de winkelier of de leverancier die een door een consument retour gebracht voorwerp, dan wel een voorwerp dat in zijn assortiment overtollig is geworden, doorverkoopt aan een opkoper (van restantpartijen) aan te merken als een houder die zich van het voorwerp ontdoet, zoals in artikel 3, aanhef en onder 1, van de Kaderrichtlijn bedoeld?
2.2) Maakt het voor het antwoord op vraag 2.1 uit wat de hoogte is van de door de opkoper aan de winkelier of de leverancier te betalen koopprijs?
2.3) Maakt het voor het antwoord op vraag 2.1 uit als het daarbij gaat om een voorwerp waaraan een eenvoudig te herstellen gebrek of defect kleeft?
2.4) Maakt het voor het antwoord op vraag 2.1 uit als het daarbij gaat om een voorwerp waaraan een gebrek of defect kleeft van zodanige omvang of ernst dat het voorwerp daardoor niet meer geschikt of bruikbaar is voor het oorspronkelijke doel ervan?
3.1) Is de opkoper die een grote partij van winkeliers en leveranciers opgekochte, door consumenten retour gebrachte en/of overtollig geworden goederen doorverkoopt aan een (buitenlandse) derde aan te merken als een houder die zich van een de partij goederen ontdoet, zoals in artikel 3, aanhef en onder 1, van de Kaderrichtlijn bedoeld?
3.2) Maakt het voor het antwoord op vraag 3.1 uit wat de hoogte is van de door de derde aan de opkoper te betalen koopprijs?
3.3) Maakt het voor het antwoord op vraag 3.1 uit als de partij goederen tevens enkele goederen omvat waaraan een eenvoudig te herstellen gebrek of defect kleeft?
3.4) Maakt het voor het antwoord op vraag 3.1 uit als de partij goederen tevens enkele goederen omvat waaraan een gebrek of defect kleeft van zodanige omvang of ernst dat het desbetreffende voorwerp daardoor niet meer geschikt of bruikbaar is voor het oorspronkelijke doel ervan?
3.5) Maakt het voor het antwoord op vraag 3.3 of vraag 3.4 uit welk percentage de defecte goederen uitmaken van de gehele partij aan de derde doorverkochte goederen? Zo ja, welk percentage vormt dan het kantelpunt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: ARCO Chemie C-418/97 en C-419/97; Palin Granit Oy en Vehmassalon kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus C-9/00; Commissie/Italië C-263/05; Commune de Mesquer C-188/07; Vessoso en Zanetti C-206/88; Shell C-241/12.

Specifiek beleidsterrein: EZK; IenW