C-632/17 PKO Bank Polski
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 3 januari 2018 Schriftelijke opmerkingen: 20 februari 2018 Trefwoorden: oneerlijke bedingen; kredietovereenkomsten Onderwerp: - Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad; - Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Feiten: Verzoeker heeft met verweerder een overeenkomst gesloten omtrent het gebruik en de afgifte van een creditcard. Als gevolg van de niet-betaling van de verschuldigde bedragen door verweerder heeft verzoeker een uittreksel uit de rekeningen van de bank opgesteld waaruit het verschuldigde bedrag blijkt. De betalingsbevelprocedure is bij banken in Polen een zeer populaire manier om een vordering te innen, met name vorderingen op basis van een uittreksel uit de rekeningen van de bank. Gewoonlijk wordt aan de dagvaarding enkel een naar behoren opgesteld en door gemachtigden ondertekend uittreksel uit de rekeningen van de bank gehecht; andere documenten ter bevestiging van het bestaan van de rechtsverhouding (de consumentenkredietovereenkomst) worden niet overgelegd. In de onderhavige zaak kan de rechter dus uitsluitend toetsen of het uittreksel uit de rekeningen van de bank rechtmatig is opgesteld. De bankovereenkomst blijft in de onderhavige zaak namelijk krachtens het geldende recht (betalingsbevelprocedure) geheel op de achtergrond. De rechter heeft geen bewijsmateriaal op grond waarvan hij eraan zou kunnen twijfelen of de informatieverplichtingen van de consument zijn nagekomen (artikelen 5 en 10 van richtlijn 2008/48) of de overeenkomst oneerlijke bedingen bevat (artikel 3 van richtlijn 93/13) en dergelijke. Overweging: Doordat de Poolse wetgever uitdrukkelijk vermeldt dat een grondslag voor de uitvaardiging van een betalingsbevel moet worden gegeven (overlegging van het uittreksel uit de rekeningen van de bank) en tegelijkertijd de bevoegdheid van de rechter inperkt om te toetsen of aan de formele voorwaarden van het uittreksel is voldaan, worden wezenlijke twijfels gewekt of deze bepalingen geschikt zijn om de voorschriften van de genoemde richtlijnen te vervullen. De twijfels van de rechter zijn des te meer gerechtvaardigd, daar de Trybunał Konstytucyjny in een van zijn arresten zelf heeft erkend dat een uittreksel uit de rekeningen opgesteld door investeringsfondsen niet kan worden aanvaard als een betrouwbaar bewijs voor een vordering. Er is dus een uitlegging vereist van artikel 22(1) e.v. van richtlijn 2008/48, en van artikel 6(1) en artikel 7(1) van richtlijn 93/13, met betrekking tot de vraag of deze bepalingen niet in de weg staan aan een vordering van een bank tegen een consument in een betalingsbevelprocedure op basis van een uittreksel uit de rekeningen van de bank. Het is noodzakelijk dat de bovengenoemde bepalingen van de richtlijnen 93/13 en 2008/48 in de aangegeven omvang (of ruimer, voor zover het Hof zulks dienstig acht) worden uitgelegd om de procedure in de onderhavige zaak voort te kunnen zetten en de zaak op een passende manier te beslechten. Prejudiciële vragen: Moeten de bepalingen van richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, met name artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, en de bepalingen van richtlijn 2008/48/EG van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, met name artikel 10 en artikel 22, lid 1, aldus worden uitgelegd dat zij, in het kader van een betalingsbevelprocedure zoals bedoeld in de artikelen 485, lid 3, e.v., Kodeks postępowania cywilnego, in de weg staan aan een vordering van een bank (kredietverlener) tegen een consument (kredietnemer) op grond van een uittreksel uit de rekeningen van de bank dat is onderstekend door personen die gemachtigd zijn om verklaringen af te leggen over de vermogensrechtelijke rechten en verplichtingen van de bank, en is voorzien van het stempel van de bank en van een bewijs dat een schriftelijke sommatie tot betaling aan de schuldenaar is betekend? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Banco Español de Crédito C-618/10; Aziz C-415/11; Radlinger en Radlingerová C-377/14; Pannon GSM C-243/08; Matei C-143/13; Banco Español de Crédito C-618/10; Finanmadrid EFC C-49/14; Specifiek beleidsterrein: EZK