C-645/17 Emirates Airlines
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 2 januari 2018 Schriftelijke opmerkingen: 19 februari 2018 Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: verordening); Feiten: Verzoekers boekten bij verweerster een vlucht van Frankfurt naar Dubai. De vlucht had een aankomstvertraging van meer dan acht uur. Oorzaak van de aankomstvertraging was een volledige (tijdelijke) sluiting van de luchthaven in Dubai. Aanleiding voor de sluiting was een ongeval tijdens de landing met een vliegtuig dat deel uitmaakte van de vloot van verweerster. Pas nadat de luchthaven in Dubai weer was opengesteld kreeg het toestel van de litigieuze vlucht in Frankfurt toestemming om op te stijgen, die ten opzichte van de oorspronkelijke planning met vertraging werd verleend. Verzoekers hebben bij de rechter in eerste aanleg (Frankfurt) een vordering tot betaling van compensatie krachtens artikel 7 van de verordening ingesteld. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering toegewezen en verzoekers compensatie van in totaal €1.200 toegekend. Verweerster heeft hoger beroep ingesteld waarmee zij tracht te bereiken dat de vordering alsnog wordt afgewezen. Zij is van mening dat de sluiting van de luchthaven een atypische gebeurtenis is en daarmee een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5(3) van de verordening. Niet betwist wordt dat de litigieuze vlucht van Frankfurt de luchthaven van bestemming in Dubai met een vertraging van meer dan acht uur bereikte. Voor het slagen van het hoger beroep is het van beslissend belang of in het onderhavige geval de aankomstvertraging een gevolg is van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5(3) van de verordening. Overweging: Volgens vaste rechtspraak van het Hof is er alleen sprake van een buitengewone omstandigheid als het daarbij om een risico gaat dat niet binnen de invloedssfeer van een luchtvaartmaatschappij ligt. Daarmee rijst in de eerste plaats de vraag of de sluiting van een luchthaven in het algemeen inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij. Uit het arrest Siewert volgt dat de luchtvaartmaatschappij ervoor moet zorgen dat is voldaan aan alle voorwaarden die nodig zijn voor het uitvoeren van een vlucht volgens het vluchtschema. Daaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat ook de beschikbaarstelling van een operationele luchthaven tot de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij behoort. Indien de sluiting van een luchthaven als zodanig een buitengewone omstandigheid is, is voor de beoordeling van het hoger beroep voorts relevant of de sluiting van een luchthaven ook dan een buitengewone omstandigheid vormt, wanneer het bij het ongeval betrokken luchtvaartuig deel uitmaakte van de vloot van de luchtvaartmaatschappij die zich in verband met een door de sluiting van de luchthaven vertraagde vlucht beroept op een buitengewone omstandigheid. Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van de Raad van 11 februari 2004 aldus worden uitgelegd dat de tijdelijke sluiting van een luchthaven als gevolg van een ongeval met een luchtvaartuig tijdens de landing een buitengewone omstandigheid is? 2) Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van de Raad van 11 februari 2004 dan aldus worden uitgelegd dat de tijdelijke sluiting van een luchthaven ook een buitengewone omstandigheid is, wanneer het bij het ongeval betrokken luchtvaartuig deel uitmaakte van de vloot van de luchtvaartmaatschappij die zich in verband met een door de sluiting van de luchthaven vertraagde vlucht beroept op een buitengewone omstandigheid? 3) Indien de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord, moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van de Raad van 11 februari 2004 dan aldus worden uitgelegd dat ook voor het geval dat het bij het ongeval betrokken luchtvaartuig deel uitmaakte van de vloot van de luchtvaartmaatschappij die zich in verband met een door de sluiting van de luchthaven vertraagde vlucht beroept op een buitengewone omstandigheid, de aankomstvertraging van meer dan drie uur „het gevolg is” van deze buitengewone omstandigheid? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Sturgeon e.a. C-402/07; van der Lans C-257/14; Siewert C-394/14; Wallentin-Hermann C-549/07; Specifiek beleidsterrein: IenW