C-80/16 ArcelorMittal Atlantique et Lorraine
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 30 maart 2016 Concept schriftelijke opmerkingen: 16 april 2016 Schriftelijke opmerkingen: 16 mei 2016 Trefwoorden: milieu; broeikasgasemissierechten Onderwerp - Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (met name zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van 23 april 2009); - Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad; – Besluit 2013/448/EU van de Commissie van 5 september 2013 betreffende nationale uitvoeringsmaatregelen voor de voorlopige kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 11, lid 3, van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad
Verzoekster is 06-08-2014, na vergeefs bezwaar, een procedure gestart tot nietigverklaring van een besluit van FRA MinIenM (verweerder) van 24-01-2014 tot vaststelling van de lijst van de exploitanten aan wie broeikasgasemissierechten worden toegewezen en van het bedrag van de kosteloos ter beschikking gestelde emissierechten voor de periode 2013-2020. Zij stelt dat het besluit waarop het FRA besluit is gebaseerd (2011/278/EU) in strijd is met RL 2003/87, aangezien de EURCIE bij de berekening van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer geen rekening heeft gehouden met de emissies die verband houden met de afvalgassen die worden gebruikt voor elektriciteitsproductie, zij belanghebbende partijen niet heeft geraadpleegd voor wat betreft de meest recente gegevens en zij haar besluit niet heeft gemotiveerd. Verweerder bestrijdt verzoeksters procesbevoegdheid en stelt dat de in het verzoekschrift gestelde middelen ongegrond zijn.
De verwijzende FRA rechter (Tribunal Administratif de Montreuil) weet dat bij twijfel aan de geldigheid van een besluit van de EURCIE het HvJEU dient te worden geraadpleegd. De EURCIE beschikt weliswaar over een ruime beoordelingsbevoegdheid om de hoogte van de emissiebenchmark vast te stellen maar zij moet daarbij wel een keuze maken op basis van objectieve criteria die in een passende verhouding staan tot het door de betrokken wetgeving nagestreefde doel, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden en de op het tijdstip van de vaststelling van de betrokken handeling beschikbare technische en wetenschappelijke gegevens. Dat geen rekening wordt gehouden met de emissies die verband houden met de afvalgassen die worden hergebruikt voor elektriciteitsproductie wordt gerechtvaardigd door te wijzen op mogelijke concurrentieverstoring op de markten van de aan industriële installaties geleverde elektriciteit. Verzoekster bestrijdt dat hierdoor in haar branche sprake is van concurrentievervalsing. Voor wat betreft de vereiste raadpleging van belanghebbenden vraagt de verwijzende rechter zich na kennisneming van het betreffende referentiedocument over de beste beschikbare technieken voor ijzer en staal (het zogenoemde ‘BREF-document’) dat is opgesteld in 2007, af of de EURCIE, zoals RL 2003/87 voorschrijft, de meest efficiënte beschikbare technieken heeft gebruikt voor de vaststelling van de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1) Heeft de Commissie, door in haar besluit 2011/278/EU de emissies van afvalgassen die worden gerecycleerd voor de opwekking van elektriciteit uit te sluiten van de productbenchmarkwaarde voor vloeibaar ruwijzer, artikel 10bis, lid 1, van richtlijn 2003/87/EU betreffende de regels voor de vaststelling van ex ante benchmarks geschonden, inzonderheid de doelstelling van energie-efficiënt hergebruik van rookgassen en van een kosteloze toewijzing van emissierechten voor met deze afvalgassen geproduceerde elektriciteit? 2) Is de Commissie, door zich in het voormelde besluit op gegevens uit het ‘BREF-document’ voor ijzer en staal en uit het ‘LDSD-document 2007’ te baseren om de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer vast te stellen, de op haar rustende verplichting niet nagekomen om het meest nauwkeurige en actuele beschikbare bewijsmateriaal te gebruiken en/of heeft zij het beginsel van behoorlijk bestuur geschonden? 3) Is de keuze van de Commissie, indien zou blijken dat zij in het besluit 2011/278/EU een zowel gesinterd erts als pellets producerende fabriek heeft opgenomen bij de referentie-installaties om de productbenchmark voor vloeibaar ruwijzer vast te stellen, van dien aard dat daardoor de rechtmatigheid van de productbenchmarkwaarde wordt aangetast? 4) Heeft de Commissie de haar bij artikel 296 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie opgelegde motiveringsplicht geschonden door in dat besluit geen specifieke motivering voor die keuze te verstrekken? Specifiek beleidsterrein: IenM en EZ