C- Zaaknummers

Contentverzamelaar

C- Zaaknummers

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 februari 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   7 maart 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   7 april 2014
Trefwoorden: institutioneel recht; energiebelasting (accijns); staatssteun; EGA-verdrag (maatregelen van gelijke werking)

Onderwerp
- VWEU artikel 107 (staatssteun);
- Richtlijn 2008/118/EG van de Raad houdende een algemene regeling inzake accijns;
- Richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit

Verzoekster exploiteert de kerncentrale ‘Emsland’. Zij voldoet op 13 juli 2011 aan de wettelijk voorgeschreven belastingaangifte (de door een bedrijf zelf te berekenen splijtstofbelasting) maar de belastinginspecteur (verweerder) wijzigt deze. Daarop start verzoekster een bezwaarprocedure omdat zij van mening is dat de betreffende wet in strijd is met het recht vordert zij voor de rechter nietigverklaring van de aanmelding. Zij stelt ook strijd met artikel 93, lid 1, sub a, van het EGA-verdrag (verbod kwalitatieve beperkingen). Aangezien het bezwaar wordt afgewezen start zij een procedure.
Er loopt inmiddels een zaak van een andere centrale naar aanleiding waarvan de geadieerde rechter het Bundesverfassungsgericht heeft gevraagd of hier sprake is van strijd met de DUI Grondwet. Zowel in de rechtspraak als in de doctrine is er verschil van mening. Het gaat met name over het punt dat de heffing tot doel heeft extra inkomsten te genereren ter consolidatie van de federale begroting en niet, zoals in RL 2008/118 is bepaald, dat belasting mag worden geheven uit milieubeleidsoverwegingen. In onderhavige zaak speelt daarnaast de vraag, indien het Bundesverfassungsgericht de wet ongeldig zal verklaren, of dit ex tunc of ex nunc zal zijn.

De verwijzende DUI rechter (Finanzgericht Hamburg) leest in artikel 267 geen verbod tot prejudiciële verwijzing voor deze zaak en mede met het oog op de in het Handvest grondrechten gewaarborgde rechtsbescherming binnen redelijke termijn meent hij dat vragen voorleggen aan het HvJEU, gezien de tijdrovende procedure voor het Bundesverfassungsgericht, op zijn plaats. Hij twijfelt met name of RL 2003/96 hier van toepassing is aangezien ‘splijtstoffen’ daarin niet (als ‘energieproduct’) worden genoemd en dus de vraag rijst of accijnsheffing rechtmatig is en of hier, gezien de in de MvT bij de wet opgenomen heffingsgrondslag, sprake is van staatssteun. Hij
stelt het HvJEU de volgende vragen:
1) Kan een rechter van een lidstaat op grond van artikel 267, tweede zin, juncto eerste zin, sub [b], van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het Hof van Justitie van de Europese Unie ook dan verzoeken uitspraak te doen over vragen betreffende de uitlegging van Unierecht die hem in verband met de rechtmatigheid van een nationale wet zijn voorgelegd, als deze rechter niet alleen twijfelt aan de overeenstemming van die wet met het Unierecht, maar bovendien tot de overtuiging is gekomen dat die nationale wet in strijd is met de nationale grondwet en hij deze kwestie daarom in een parallelle zaak reeds heeft voorgelegd aan het Bundesverfassungsgericht (federaal constitutioneel hof), dat krachtens het nationale recht bij uitsluiting bevoegd is de grondwettigheid van wetten te toetsen maar nog geen uitspraak in die zaak heeft gedaan?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
Staan de ter harmonisatie van accijnzen en voor energieproducten en elektriciteit in de Unie vastgestelde richtlijnen 2008/118/EG en 2003/96/EG in de weg aan de invoering van een nationale belasting op de voor de bedrijfsmatige productie van elektriciteit gebruikte splijtstoffen? Is het in dit verband relevant, dat kan worden verwacht dat de nationale belasting via de elektriciteitsprijs op de verbruiker wordt afgewenteld, en zo ja, wat dient onder afwenteling te worden verstaan?
3) Kan een onderneming zich tegen een belasting die een lidstaat op het gebruik van splijtstoffen voor de bedrijfsmatige productie van elektriciteit heft teneinde daarmee inkomsten te verkrijgen, verzetten met het argument dat de heffing van die belasting een met het Unierecht strijdige steunmaatregel in de zin van artikel 107 VWEU is?
Indien bovenstaande vraag bevestigend wordt beantwoord:
Is het Duitse Kernbrennstoffsteuergesetz (wet op de splijtstofbelasting), dat, met het doel inkomsten te verkrijgen, een belasting oplegt aan uitsluitend ondernemingen die met gebruikmaking van splijtstoffen bedrijfsmatig elektriciteit produceren, een steunmaatregel van de staat als bedoeld in artikel 107 VWEU? Welke omstandigheden moeten in aanmerking worden genomen bij de toetsing of andere ondernemingen, die niet op dezelfde wijze worden belast, in een vergelijkbare feitelijke en juridische positie verkeren?
4) Is de heffing van de Duitse splijtstofbelasting in strijd met de regelingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA-Verdrag)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-6/12 P; C-186/12 Impacto Azul; C-440/12 Metropol
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten