EU-Hof: Alleen besluiten van Commissie, Raad en ECB kunnen een executoriale titel hebben; de nationale rechter is bevoegd
Contentverzamelaar
EU-Hof: Alleen besluiten van Commissie, Raad en ECB kunnen een executoriale titel hebben; de nationale rechter is bevoegd
Nieuwsbericht | 11-09-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 5 september 2024 in de gevoegde zaken C ‑ 256/23 en C ‑ 290/23 (ECHA).
Achtergrond
Het
Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) eist op
grond van de Reach-verordening een vergoeding voor
administratieve kosten die vennootschappen verschuldigd
zijn naar aanleiding van de indiening van een aanvraag tot
registratie van een chemische stof. In de onderhavige
gevallen hebben de aanvragen geleid tot een besluit van
ECHA over de te betalen vergoeding. Tegen deze besluiten
stond beroep open bij het EU-Gerecht. Beide
vennootschappen hebben geen beroep ingesteld.
ECHA
stapt vervolgens naar twee Duitse bestuursrechters om de
vennootschappen te laten veroordelen tot betaling van de
verschuldigde vergoeding, en daarmee een executoriale
titel te verkrijgen. De Duitse bestuursrechters worstelen
met deze zaken, onder andere omdat het besluit niet
afkomstig is van een Duits overheidsorgaan. De Duitse
verwijzende rechter stelt prejudiciële vragen aan het
EU-Hof en vraagt zich af of niet eigenlijk het Gerecht van
de EU bevoegd moet zijn. De Duitse rechter beroept zich
daarbij op artikel 94, lid 1 van de Reach-verordening (
EG-Verordening 1907/2006
) waarin
staat dat tegen beslissingen van ECHA bij het Gerecht of
het Hof beroep kan worden ingesteld overeenkomstig
artikel 263
EU-Werkingsverdrag.
Voorts vraagt de Duitse rechter
zich af of de besluiten van ECHA, met het oog op het
waarborgen van een uniforme toepassing van het recht
binnen de Unie, niet moet worden aangemerkt als besluiten
welke een geldelijke verplichting inhouden in de zin van
artikel 299
EU-Werkingsverdrag.
EU-Hof
Het EU-Hof
buigt zich eerst over de vraag of artikel 94, lid 1 van de
Reach-verordening
zo moet
worden uitgelegd dat ECHA zich tot de Unierechter kan
wenden met een vordering tot uitvoering van
een geldelijke verplichting die aan een persoon is
opgelegd bij een besluit van dat agentschap.
Het EU-Hof
begint met vast te stellen dat artikel 94, lid 1 van de
Reach-verordening, waarin wordt verwezen naar de bij
artikel 263
EU-Werkingsverdrag aan de Unierechter verleende
bevoegdheid, een declaratoir karakter heeft en die
bevoegdheid niet kan verruimen.
Het EU-Hof herinnert
eraan dat het beroep tot nietigverklaring krachtens
artikel 263 EU-Werkingsverdrag op algemene wijze openstaat
tegen alle handelingen van de instellingen van de Unie,
ongeacht hun aard of vorm, die beogen bindende
rechtsgevolgen in het leven te roepen welke de verzoeker
in zijn belangen kunnen raken doordat diens rechtspositie
aanmerkelijk wordt gewijzigd.
De in artikel 263
EU-Werkingsverdrag bedoelde rechterlijke bevoegdheid heeft
met name betrekking op de toetsing door de Unierechter van
de „wettigheid” van „handelingen van de organen of
instanties van de Unie waarmee rechtsgevolgen ten aanzien
van derden worden beoogd”. Die rechtsgevolgen zijn in het
onderhavige geval al ingetreden met de besluiten van ECHA
waartegen de vennootschappen geen beroep hebben ingesteld.
Artikel 94, lid 1 van de Reach-verordening kan volgens het
EU-Hof niet zo worden uitgelegd dat de Uniewetgever op
basis daarvan de in artikel 263 EU-Werkingsverdrag
bedoelde bevoegdheid kan uitbreiden tot het onderzoek van
vorderingen tot uitvoering van geldelijke
verplichtingen die bij dergelijke handelingen van organen
of instanties zijn opgelegd, aangezien die wetgever
daarmee niet voorziet in „bijzondere voorwaarden en
bepalingen” voor de in dat artikel bedoelde beroepen, maar
een nieuw rechtsmiddel in het leven roept waarin het
EU-Werkingsverdrag niet voorziet. Zou de Unierechter zich
bevoegd achten, dan zou namelijk het gevaar bestaan dat
hij de grenzen van zijn rechterlijke bevoegdheid
overschrijdt, zoals die zijn getrokken door
artikel 274
EU-Werkingsverdrag, waarbij de bevoegdheid inzake
geschillen waarin de Unie partij is, aan de nationale
rechterlijke instanties wordt toegekend tenzij uit de
Verdragen anders blijkt. De Uniewetgever kan, volgens het
EU-Hof, door de vaststelling van een handeling van
afgeleid recht geen rechtsmiddel in het leven roepen
waarin het EU-Werkingsverdrag niet voorziet, aangezien dat
Verdrag een volledig stelsel van rechtsmiddelen en
procedures heeft vastgesteld waarbij aan de Unierechter
het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de
instellingen is opgedragen. Een uitbreiding van de in
artikel 263
EU-Werkingsverdrag bedoelde bevoegdheid tot het onderzoek
van vorderingen tot uitvoering van geldelijke
verplichtingen zou dus onverenigbaar zijn met het
fundamentele kenmerk van het in die bepaling bedoelde
beroep tot nietigverklaring, dat er namelijk toe strekt
de wettigheid van de betrokken handeling en
niet de uitvoering van daaruit voortvloeiende
geldelijke verplichtingen te betwisten, en dus in
strijd zijn met het primaire Unierecht.
Ook kan de
Uniewetgever door de vaststelling van een handeling van
afgeleid recht geen rechtsmiddel in het leven roepen
waarin het EU-Werkingsverdrag niet voorziet, aangezien dat
Verdrag een volledig stelsel van rechtsmiddelen en
procedures heeft vastgesteld waarbij aan de Unierechter
het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de
instellingen is. Het feit dat er in dit geval sprake is
van een geval van rechtstreekse uitvoering van het
Unierecht door een agentschap van de Unie, is volgens het
EU-Hof irrelevant.
Vervolgens
gaat het EU-Hof in op de vraag of
artikel 299
, eerste
alinea, EU-Werkingsverdrag zo moet worden uitgelegd dat
een besluit van ECHA een executoriale titel in de zin van
die bepaling vormt. Het EU-Hof overweegt dat uit de
bewoordingen van artikel 299 blijkt dat de daarin vervatte
opsomming kennelijk uitputtend is en deze bepaling niet
vatbaar is voor een ruime uitleg. Dit volgt in het
bijzonder uit het feit dat zij ertoe strekt een
overheidsbevoegdheid toe te kennen. De handelingen van
instellingen van de Unie die niet in die opsomming
voorkomen, noch de handelingen van organen of instanties
van de Unie – waaronder ECHA –, vormen een executoriale
titel in de zin van die bepaling.
Het uitputtende
karakter van de opsomming wordt ook bevestigd door de
ontstaansgeschiedenis van artikel 299 EU-Werkingsverdrag.
Het EU-Hof geeft aan dat het wel mogelijk is om in een
verordening naar voorbeeld van artikel 299 bepalingen op
te nemen. Dat is in de praktijk op andere terreinen ook al
gebeurd, maar niet in de Reach-verordening. Ook daaruit
moet volgens het EU-Hof worden afgeleid dat de wetgever
geen van rechtswege gedwongen tenuitvoerlegging heeft
willen regelen voor besluiten van ECHA.
Omdat de Duitse rechters twijfel uiten of ze wel naar nationaal recht bevoegd zijn over deze zaak te oordelen, gaat het EU-Hof ook op dat aspect in. Uit een gezamenlijke lezing van artikel 19, lid 1 , EU-Verdrag en artikel 274 EU-Werkingsverdrag volgt dat de lidstaten, die in dat verband wegens de hun ter zake toekomende procedurele autonomie over een ruime beoordelingsmarge beschikken, in hun interne rechtsorde de nodige rechtsmiddelen en procedurevoorschriften moeten vaststellen die de daadwerkelijke tenuitvoerlegging verzekeren van besluiten van de instellingen, organen en instanties van de Unie waarbij aan personen zoals die in de hoofdgedingen geldelijke verplichtingen worden opgelegd, met inachtneming evenwel van het gelijkwaardigheids ‑ en het doeltreffendheidsbeginsel. Die verplichting rust ook op de lidstaten op grond van het in artikel 4, lid 3 , EU-Verdrag neergelegde beginsel van loyale samenwerking en in het bijzonder op grond van de tweede alinea van die bepaling, volgens welke de lidstaten alle algemene en bijzondere maatregelen treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.
Meer informatie:
ECER-EU-essentieel:
instellingen en overige organen – agentschappen
ECER-website:
EU-Hof
ECER-dossier:
Justitie en Binnenlandse Zaken – Europese executoriale titel
ECER-dossier
: Klimaat
en Milieu- Chemische stoffen