Op deze pagina:
Artikel 81, lid 2, aanhef en onder b, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU maatregelen kan vaststellen inzake de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken. Met het oog op de doelmatigheid en de snelheid van gerechtelijke procedures in burgerlijke zaken is het van belang dat de verzending van (buiten)gerechtelijke stukken, tussen de door de lidstaten aangewezen instanties, rechtstreeks en op snelle wijze plaatsvindt.
Om de verzending van buiten(gerechtelijke) stukken op snelle wijze te kunnen laten plaatsvinden hebben alle lidstaten op grond van verordening 2020/1784 een ontvangende en een verzendende instantie aangewezen (artikel 3, lid 1 en 2, van verordening 2020/1784). Het is ook mogelijk dat de ontvangende en verzendende instantie in een lidstaat samenvallen. Het uitgangspunt van de verordening is dat de verzendende instantie in de ene lidstaat de gerechtelijke stukken zo spoedig mogelijk naar de ontvangende instantie van een andere lidstaat verzendt (artikel 8, lid 1 van verordening 2020/1784). De ontvangende instantie zorgt voor de betekening of de kennisgeving van het gerechtelijke stuk aan de persoon of instantie voor wie het gerechtelijke stuk bestemd is (artikel 11, lid 1 van verordening 2020/1784).
Naar boven
Artikel 81, lid 2, aanhef en onder d, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU-wetgever regels kan vaststellen om de samenwerking bij het verkrijgen van bewijsmiddelen te vergemakkelijken. Het is voor een rechterlijke beslissing in een burgerlijke zaak vaak nodig dat er bewijsmateriaal wordt verkregen uit een andere EU-lidstaat. De verzoeken om handelingen tot het verkrijgen van bewijs moeten zo snel mogelijk worden ingewilligd.
Verordening 2020/1783 geeft voorschriften voor de samenwerking tussen de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging. Een verzoek om een handeling tot het verkrijgen van bewijs wordt ingediend door middel van een (model)formulier. Dit (model)formulier moet worden ingevuld in de taal van de aangezochte gerechtelijke autoriteit of in een andere taal die door de aangezochte lidstaat wordt aanvaard (artikelen 5 en 6 van verordening 2020/1783). Indien het recht van de lidstaat van het verzoekende gerecht daarin voorziet, hebben de partijen en eventueel hun vertegenwoordigers het recht aanwezig te zijn bij de bewijsverkrijging door het aangezochte gerecht (artikel 13, lid 1, verordening 2020/1783).
Artikel 81, lid 2, aanhef en onder e, EU-Werkingsverdrag bepaalt dat de EU maatregelen kan vaststellen om de daadwerkelijke toegang tot de burgerlijke rechter te verzekeren. Het recht op toegang tot de burgerlijke rechter vormt een onderdeel van het algemene recht op toegang tot de rechter, zoals neergelegd in onder meer artikel 47 EU-Handvest van de grondrechten.
Het gebrek aan financiële middelen van een persoon die als eiser of verweerder in een burgerlijke zaak optreedt en de moeilijkheden die verband houden met het grensoverschrijdende karakter van een zaak, mogen er niet toe leiden dat een persoon belemmerd wordt om toegang tot de burgerlijk rechter te krijgen. Richtlijn 2002/8 heeft betrekking op de toepassing van rechtsbijstand in grensoverschrijdende geschillen. Deze rechtsbijstand wordt toegekend aan personen die niet over voldoende financiële middelen beschikken.
De rechtsbijstand op grond van richtlijn 2002/8 dient zich uit te strekken tot advies in de precontentieuze fase met het oog op het vinden van een oplossing voordat er gerechtelijke procedures worden ingeleid. Daarnaast heeft de rechtsbijstand betrekking op juridische bijstand om de zaak voor de rechter te brengen, de vertegenwoordiging in rechte en een tegemoetkoming in of een vrijstelling van de proceskosten. De lidstaten zijn vrij om bepaalde drempels te bepalen waarboven iemand geen afspraak meer kan maken op rechtsbijstand. Deze drempels moeten echter wel verenigbaar zijn met de voorwaarden in de richtlijn.
Het e-Codex-systeem faciliteert de elektronische communicatie tussen burgers en rechtbanken en tussen instanties van de lidstaten in bepaalde grensoverschrijdende civiel- en strafrechtelijke procedures. Gebruikers (bevoegde justitiële autoriteiten, juristen en burgers) kunnen documenten, juridische formulieren, bewijsmateriaal of andere informatie snel en veilig elektronisch verzenden en ontvangen. Het rechtskader voor het e-Codex-systeem is neergelegd in verordening 2022/850.
Artikel 81, lid 2, aanhef en onder f, EU-Werkingsverdrag geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen voor het wegnemen van hindernissen voor de goede werking van het burgerlijk procesrecht. Indien nodig kan de EU de bepalingen inzake burgerlijke rechtsvordering van de EU-lidstaten gelijktrekken.
Conservatoir beslag op bankrekeningen
In alle lidstaten bestaan er procedures voor het verkrijgen van bewarende maatregelen, zoals bevelen tot conservatoir beslag op bankrekeningen. De bewarende maatregelen voorkomen dat activa verdwijnen voordat een vordering ten uitvoer is gelegd. De voorwaarden waaronder dergelijke maatregelen worden toegestaan verschillen echter per lidstaat. Daarnaast kan het aanvragen van nationale bewarende maatregelen tijdrovend zijn indien conservatoir beslag op meerdere rekeningen in verschillende lidstaten moet worden gelegd.
Om deze belemmeringen te verhelpen heeft de EU-wetgever in verordening 655/2014 een EU-procedure ingesteld om conservatoir beslag te leggen op tegoeden op bankrekeningen in grensoverschrijdende gevallen. Op grond van deze EU-rechtelijke procedure heeft de schuldeiser de mogelijkheid om een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen te verkrijgen. Dit bevel verbiedt de schuldenaar of personen die door de schuldenaar gemachtigd zijn om boven een bepaald bedrag geld op te nemen van een bankrekening. De procedure is alleen van toepassing op grensoverschrijdende zaken (artikel 3, verordening 655/2014).
Europees betalingsbevel: niet-betwiste geldvorderingen
De snelle en efficiënte invordering van openstaande schulden is van groot belang voor het bedrijfsleven binnen de EU. Betalingsachterstanden vormen namelijk de belangrijkste oorzaak van insolventie, die het voortbestaan van bedrijven, vooral kleine en middelgrote bedrijven, in gevaar kan brengen. In grensoverschrijdende geschillen verschilt echter zowel de inhoud van de wetgeving als de doeltreffendheid van de nationale procedures aanzienlijk.
De EU-wetgever heeft op grond van verordening 1896/2006 een Europese betalingsbevelprocedure ingevoerd. Deze procedure maakt het mogelijk dat een Europees betalingsbevel kan worden aangevraagd. Dit Europees betalingsbevel heeft betrekking op de inning van vorderingen die niet worden betwist. Indien het bevel wordt toegekend, moet dit bevel door een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd. Voorafgaand aan deze tenuitvoerlegging hoeft in beginsel geen nieuwe gerechtelijke procedure in de andere lidstaat te worden gevoerd om het bevel erkend te krijgen.
Europese executoriale titel
De EU-wetgever heeft met de vaststelling van verordening 805/2004 een regeling voor een Europese excecutoriale titel ingevoerd. Deze executoriale titel heeft betrekking op schuldvorderingen die niet door de schuldenaars worden betwist. Door middel van deze Europese executoriale titel kunnen rechterlijke beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten in een andere EU-lidstaat worden erkend en uitgevoerd. In een andere EU-lidstaat hoeft geen nieuwe gerechtelijke procedure te worden ingeleid om de executoriale titel erkend en uitgevoerd te krijgen.
Artikel 81, lid 2, aanhef en onder g, EU-Werkingsverdrag, maakt het mogelijk dat de EU maatregelen vaststelt voor de ontwikkeling van alternatieve methoden voor geschillenbeslechting. Alternatieve methoden voor geschillenbeslechting zijn vaak goedkoper en kunnen sneller worden afgehandeld dan gerechtelijke procedures. Daarnaast is de kans groter dat partijen zich houden aan een beslissing die door middel van alternatieve methoden tot stand is gekomen.
Richtlijn 2008/52 heeft betrekking op alternatieve geschillenbeslechting in grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen. Het gaat om bemiddeling en mediation. De richtlijn is van toepassing op gevallen waarin de partijen door een rechtbank naar bemiddeling of mediation zijn doorverwezen of gevallen waarin de nationale wetgeving bemiddeling of mediation voorschrijft. De bemiddeling en mediation op grond van de richtlijn zijn vrijwillige procedures. De partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de bemiddeling of mediation en kunnen het te allen tijde stopzetten.
11-09-2024
Op prejudiciële vragen van twee Duitse rechters heeft het EU-Hof geoordeeld dat de nationale rechter, en niet het EU-Gerecht, bevoegd is te oordelen over een besluit tot uitvoering van een geldelijke verplichting van het ...