EU-Hof: onrechtmatigheid bewaringsmaatregel op grond van de Dublin III-verordening doet geen afbreuk aan rechtmatigheid latere bewaringsmaatregel op grond van de EU-Terugkeerrichtlijn
Nieuwsbericht | 10-10-2024
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 4 oktober 2024 in de zaak C-387/24 PPU, Bouskoura.
Achtergrond
Deze zaak heeft betrekking op de uitlegging van artikel 15, lid 2, van de EU-Terugkeerrichtlijn, artikel 9, lid 3, van de EU-Procedurerichtlijn, en artikel 28, lid 4, van de Dublin III-verordening (hierna: de relevante bepalingen), gelezen in samenhang met het grondrecht op vrijheid (artikel 6 EU-Handvest) en het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte (artikel 47 EU-Handvest). Deze relevante bepalingen belichamen op het gebied van het EU-recht het beginsel dat de in bewaring gestelde derdelander onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld wanneer blijkt dat de voorwaarden voor de rechtmatigheid van zijn bewaring niet of niet langer zijn vervuld.
Het gaat in deze zaak om een geding tussen C, een derdelander tegen wie een terugkeerprocedure is ingeleid, en de Nederlandse Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: staatssecretaris) over de vraag of het rechtmatig is om C op grond van twee opeenvolgende bewaringsmaatregelen die door deze autoriteit zijn vastgesteld, ononderbroken in detentie te houden.
De Nederlandse verwijzende rechter vraagt aan het EU-Hof of op grond van de relevante bepalingen een gebrek dat de rechtmatigheid van de eerste bewaring op grond van de Dublin III-verordening aantast, namelijk het feit dat de in het nationale recht gestelde termijn om aansluitend de tweede bewaringsmaatregel vast te stellen is overschreden, ertoe leidt dat de betrokkene onmiddellijk moet worden vrijgelaten, ook al staat ten tijde van de rechterlijke toetsing vast dat was voldaan aan de voorwaarden voor de tweede bewaringsmaatregel op grond van de EU-Terugkeerrichtlijn.
EU-Hof
Het EU-Hof oordeelt dat een maatregel tot bewaring van een illegaal verblijvende derdelander die is vastgesteld met het oog op zijn terugkeer, moet voldoen aan de regels van de EU-Terugkeerrichtlijn. De maatregel tot bewaring van een persoon die om internationale bescherming verzoekt, moet op zijn beurt voldoen aan de regels die voortvloeien uit de EU-Procedurerichtlijn en de Dublin III-verordening. Een persoon die om internationale bescherming verzoekt mag niet tegelijkertijd in bewaring worden gehouden op grond van de EU-Procedurerichtlijn of de Dublin III-verordening en als illegaal verblijvende derdelander op grond van de Eu-Terugkeerrichtlijn.
Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat de onrechtmatigheid van een eerdere bewaringsmaatregel op grond van de Dublin III-verordening, in beginsel geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van een latere aansluitende bewaringsmaatregel op grond van de EU-Terugkeerrichtlijn. De bevoegde rechter is niet verplicht om de betreffende persoon onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Meer informatie: