EU-Hof verduidelijkt wanneer de Commissie een aanvullend besluit tot inleiding van de formele staatssteun-onderzoeksprocedure bekend moet maken

Contentverzamelaar

EU-Hof verduidelijkt wanneer de Commissie een aanvullend besluit tot inleiding van de formele staatssteun-onderzoeksprocedure bekend moet maken

De Europese Commissie moet een aanvullend besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure bekend maken wanneer nieuwe elementen, die zich hebben voorgedaan na bekendmaking van het oorspronkelijke inleidingsbesluit, kunnen worden aangemerkt als ‘relevante feiten of rechtspunten’ in de zin van de Staatssteun-procedureverordening. Door het aanvullende inleidingsbesluit worden belanghebbenden in kennis gesteld van de nieuwe elementen en kunnen zij hun opmerkingen maken. Dat is het antwoord van het EU-Hof naar aanleiding van een hogere voorziening tegen een arrest van het EU-Gerecht.

Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 29 juli 2024 in de zaak C-697/22 P, Koiviston Auto Helsinki tegen Europese Commissie.

Achtergrond

Deze zaak heeft betrekking op een hogere voorziening die is ingesteld door Koiviston Auto Helsinki Oy (hierna: de nieuwe onderneming), voorheen Helsingin Bussiliikenne Oy (hierna: de oude onderneming), strekkende tot vernietiging van het arrest van het EU-Gerecht in de zaak T-603/19. Bij dat arrest heeft het EU-Gerecht het beroep verworpen dat strekte tot nietigverklaring van besluit (EU) 2020/1814 van de Commissie van 28 juni 2019 betreffende een steunmaatregel die ten gunste van de nieuwe onderneming door Finland ten uitvoer is gelegd.

In haar besluit had de Europese Commissie de nieuwe onderneming aangeduid als werkelijke begunstigde van de steun wegens de economische continuïteit met de aanvankelijke ontvanger van deze steun (de oude onderneming). Aangezien de verkoop van de commerciële activiteiten aan de nieuwe onderneming, die ten grondslag ligt aan die continuïteit, heeft plaatsgevonden na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure, heeft de Commissie de nieuwe onderneming niet de mogelijkheid geboden om tijdens deze procedure opmerkingen in te dienen.

Het EU-Gerecht heeft geoordeeld dat de Commissie weliswaar is voorbijgegaan aan het recht van de nieuwe onderneming om bij de formele onderzoeksprocedure te worden betrokken – zoals vereist in artikel 108, lid 2, van het EU-Werkingsverdrag en artikel 6, lid 1, van de Staatssteun-procedureverordening – maar dat de nieuwe onderneming niet heeft aangetoond dat haar opmerkingen, indien zij in de gelegenheid was gesteld om die te maken, de beoordeling van de Commissie op het punt van de economische continuïteit van de begunstigden van de betrokken steun zouden hebben kunnen wijzigen. In die context was er volgens het EU-Gerecht geen reden om het betwiste besluit nietig te verklaren.

Met deze hogere voorziening tegen het arrest van het EU-Gerecht wordt het EU-Hof in wezen gevraagd om te verduidelijken welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan het feit dat de werkelijke begunstigde van onrechtmatige steun niet in staat wordt gesteld om tijdens de formele onderzoeksprocedure haar opmerkingen in te dienen, met name wanneer de betrokken commerciële activiteiten worden overgedragen aan de nieuwe eigenaar na het verstrijken van de door de Commissie aan de belanghebbenden toegekende termijn om opmerkingen in te dienen.

EU-Hof

Het EU-Hof brengt in herinnering dat de Commissie verplicht is om, wanneer zij beslist met betrekking tot een steunmaatregel de formele onderzoeksprocedure in te leiden, belanghebbenden de gelegenheid te bieden hun opmerkingen in te dienen. Het zogenoemde ‘inleidingsbesluit’ moet daartoe uitdrukkelijk en duidelijk de feiten en rechtspunten vermelden die relevant zijn voor het in het kader van die procedure te verrichten onderzoek.

Wanneer nieuwe elementen, die zich na het inleidingsbesluit hebben voorgedaan, als ‘relevante feiten of rechtspunten’ in de zin van artikel 6, lid 1, van de Staatssteun-procedureverordening kunnen worden aangemerkt, moet de Commissie volgens het EU-Hof een aanvullend inleidingsbesluit bekend maken. Door die bekendmaking voldoet de Commissie aan haar verplichting om belanghebbenden in kennis te stellen van deze feiten of rechtspunten, zodat zij hun opmerkingen daarover kenbaar kunnen maken.

Volgens het EU-Hof vormt de overdracht van de oude onderneming aan de nieuwe onderneming een dergelijk relevant element, zodra zij ter kennis is gebracht van de Europese Commissie. Het oorspronkelijke inleidingsbesluit van de Commissie kon dit relevante gegeven echter niet bevatten, aangezien dit zich pas na de bekendmaking van dat besluit heeft voorgedaan. De Commissie was daarom verplicht om een aanvullend inleidingsbesluit vast te stellen. Volgens het EU-Hof heeft de Commissie een wezenlijk vormvoorschrift geschonden door geen aanvullend inleidingsbesluit vast te stellen. Omdat een wezenlijk vormvoorschrift is geschonden, moet Besluit (EU) 2020/1814 van de Commissie nietig worden verklaard. Het EU-Hof vernietigt het arrest van het EU-Gerecht.

Meer informatie:

  • ECER-dossier – Procedure voor het aanmelden van staatssteun