EU-Hof: Wijzigingen in Hongaarse asielwetgeving in strijd met het EU-recht
Nieuwsbericht | 05-01-2021
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 17 december 2020 in de zaak C-808/18, Commissie tegen Hongarije .
Achtergrond
In 2015 en 2017 heeft Hongarije wijzigingen doorgevoerd in onder meer de nationale asielwetgeving. Op grond van deze wijzigingen kan de Hongaarse regering bij decreet een ‘crisissituatie ten gevolg van een massale toestroom van migranten’ uitroepen. Na het uitroepen van een dergelijke crisissituatie moeten alle derdelanders hun verzoeken om internationale bescherming indienen in een ‘transitzone’ en worden deze verzoeken behandeld volgens een grensprocedure. De transitzones bevinden zich op Hongaars grondgebied en liggen in de onmiddellijke nabijheid van de Servisch-Hongaarse grens. Gedurende de grensprocedure mogen de derdelanders de transitzone niet verlaten.
In de praktijk laten de Hongaarse autoriteiten in een crisissituatie slechts een beperkt aantal personen per dag vanuit Servië toe tot de transitzone. Hierdoor ontstaan er enorme wachttijden om een verzoek tot internationale bescherming in te kunnen dienen. Voordat de derdelanders hun verzoek kunnen indienen en dus toegang kunnen krijgen tot de transitzone moeten zij verblijven aan de andere kant van de transitzone achter een hek dat op enkele meters van de grens met Servië is opgetrokken. Tussen het hek en de Servische grens bestaat slechts een smalle landstrook. Op deze landstrook zijn geen voorzieningen aanwezig. Indien de derdelanders deze landstrook verlaten en terugkeren naar Servië verliezen ze volgens het Hongaarse asielrecht alle mogelijkheden om de vluchtelingenstatus in Hongarije te verkrijgen.
De Europese Commissie heeft een inbreukprocedure bij het EU-Hof ingesteld tegen Hongarije. Volgens de Commissie zijn de wijzigingen in de Hongaarse wetgeving in strijd met de verplichtingen uit richtlijn 2008/115 (hierna: Terugkeerrichtlijn), richtlijn 2013/32 (hierna: Procedurerichtlijn) en richtlijn 2013/33 (hierna: Opvangrichtlijn).
EU-Hof:
Geen daadwerkelijke toegang tot de asielprocedure
Het EU-Hof oordeelt dat de EU-lidstaten op grond van artikel 6 van de Procedurerichtlijn moeten verzekeren dat derdelanders daadwerkelijk gebruik kunnen maken van hun recht om een verzoek in te dienen voor internationale bescherming, waaronder het recht om dat aan de grens te doen.
In dit kader oordeelt het EU-Hof dat de Hongaarse autoriteiten als doel hadden om de toegang tot de transitzones op systematische en drastische wijze te beperken. Hierdoor was het voor derdelanders en staatlozen in de praktijk nagenoeg onmogelijk om tijdens een crisissituatie in Hongarije een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Uit verschillende rapporten volgt namelijk dat derdelanders en staatlozen meerdere maanden moesten wachten en dat Hongarije slechts twee personen per dag tot de transitzones toeliet. Volgens het EU-Hof kan daarom niet worden gesteld dat derdelanders in Hongarije daadwerkelijk toegang hebben tot een asielprocedure in de zin van artikel 6 van de Procedurerichtlijn.
Bewaring van personen die om internationale bescherming verzoeken
Het EU-Hof brengt in herinnering dat sprake is van ‘bewaring’ in de zin van artikel 2, onder h van de Opvangrichtlijn wanneer personen worden verplicht om gedurende de gehele procedure ter beoordeling van hun verzoek om internationale bescherming in transitzones te verblijven ( C-924 en 925/19 PPU ). Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat de bewaring van derdelanders en staatlozen in de Hongaarse transitzones niet kan worden gerechtvaardigd op basis van één van de in artikel 8, lid 3 van de Opvangrichtlijn bedoelde gronden.
Het EU-Hof oordeelt verder dat het stelsel van bewaring in de Hongaarse transitzones in strijd is met meerdere bepalingen uit de Opvangrichtlijn en met een bepaling uit de Procedurerichtlijn. Het Hongaarse bewaringstelsel voorziet bijvoorbeeld niet in passende steun voor verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, onder meer vanwege hun geslacht of seksuele gerichtheid ( artikel 24, lid 3 van de Procedurerichtlijn ). Ook blijkt volgens het EU-Hof uit geen enkele bepaling van Hongaars recht dat de bewaring in de transitzone voldoet aan de voorwaarden van artikel 9 van de Opvangrichtlijn , waaronder de verplichting om de feitelijke en juridische gronden te vermelden waarop de bewaring is gebaseerd.
Verwijdering van illegaal verblijvende derdelanders
Het EU-Hof merkt op dat de Hongaarse politieautoriteiten derdelanders onder dwang naar de andere kant van een hek brengen. Dit hek is op enkele meters van de grens met Servië opgetrokken op een smalle landstrook zonder enige voorzieningen. Volgens het EU-Hof is dit gedwongen terugleiden gelijk te stellen met ‘verwijdering’ uit de lidstaat in de zin van artikel 3, onder 5 van de Terugkeerrichtlijn , aangezien de betrokkenen in de praktijk geen andere keuze hebben dan het Hongaarse grondgebied te verlaten om zich naar Servië te begeven.
Het EU-Hof oordeelt dat ‘verwijdering’ van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen slechts mogelijk is wanneer een terugkeerprocedure is gevolgd, waarbij de materiële en procedurele waarborgen van de EU-Terugkeerrichtlijn in acht zijn genomen. Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat Hongarije ten aanzien van de illegaal verblijvende derdelanders onder meer geen terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd ( artikel 6, lid 1 ) en dat er daardoor geen doeltreffende beroepsgang openstond tegen het terugkeerbesluit ( artikel 13, lid 1 ). Op grond van onder meer het voorgaande heeft Hongarije volgens het EU-Hof de verplichtingen uit de Terugkeerrichtlijn niet nageleefd.
Recht om op het grondgebied te blijven tijdens de beroepsprocedure
Het EU-Hof brengt in herinnering dat personen na afwijzing van hun verzoek om internationale bescherming in de betrokken lidstaat mogen verblijven totdat de beroepstermijn tegen de afwijzing is verstreken of totdat uitspraak is gedaan inzake het beroep ( artikel 46, lid 5, Procedurerichtlijn ). Volgens het EU-Hof blijven de derdelanders tijdens deze procedure recht houden op de opvangvoorzieningen uit de Opvangrichtlijn. Het EU-Hof maakt vervolgens een onderscheid tussen het geval dat sprake is van een door de Hongaarse regering uitgeroepen crisissituatie en het geval dat geen crisissituatie is uitgeroepen.
In het geval de Hongaarse regering een crisissituatie heeft uitgeroepen, wordt het recht om in Hongarije te mogen verblijven in afwachting van de beroepsprocedure volgens het EU-Hof afhankelijk gesteld van Hongaarse voorschriften die in strijd zijn met het EU-recht, namelijk de verplichting om in de transitzones te blijven. Zoals hierboven eerder is beschreven, heeft het EU-Hof namelijk geoordeeld dat de ‘bewaring’ in deze transitzones onverenigbaar is met de Opvangrichtlijn.
Indien geen crisissituatie is uitgeroepen door de Hongaarse regering, zijn volgens het EU-Hof de voorwaarden voor de uitoefening van het recht om in de lidstaat te verblijven in afwachting van de beroepsprocedure in dit geval niet voldoende duidelijk en nauwkeurig vastgesteld. Hierdoor worden de belanghebbenden niet in staat gesteld om de precieze omvang van hun recht te kennen en te beoordelen of de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht in overeenstemming zijn met artikel 46, lid 5 van de Procedurerichtlijn.
Meer informatie: