T-356/25 Rapera   

Contentverzamelaar

T-356/25 Rapera   

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     21 juli 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     7 september 2025

Trefwoorden: btw, evenredigheidsbeginsel, fiscaal vertegenwoordiger, hoofdelijke aansprakelijkheid 

Onderwerp: Richtlijn 2006/112 (btw-richtlijn): artikelen 204 en 205.

Verzoeker is douane-expediteur, een bedrijf dat namens anderen de douaneformaliteiten regelt bij in- en uitvoer van goederen. Verzoeker is fiscaal gemachtigde van de in Milaan gevestigde vennootschap ‘O’. O heeft ook een vestiging in Griekenland. Na een controle van Griekse douaneautoriteiten heeft de vennootschap, en verzoeker in hoedanigheid van fiscaal vertegenwoordiger, conservatoire maatregelen opgelegd gekregen. Verzoeker betoogt dat hij ten onrechte is aangemerkt als fiscaal ‘vertegenwoordiger’, omdat hij slechts fiscaal ‘gemachtigde’ zou zijn waardoor hij niet hoofdelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor de schulden van de vennootschap. De verwijzende rechter vraagt om uitleg van artikel 205 richtlijn 2006/112, waarin de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een btw-schuld is geregeld.

Prejudiciële vragen: 
1) Moeten artikel 205 van richtlijn 2006/112 en het evenredigheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling als artikel 55, onder d), van wet [nr.] 2859/2000, op grond waarvan een persoon hoofdelijk aansprakelijk is voor voldoening van de btw [ongeacht of die persoon in de nationale regeling fiscaal „vertegenwoordiger” („αντιπρόσωπος”: „antiprósopos”) dan wel „gemachtigde ” („εκπρόσωπος”: „ekprósopos”) wordt genoemd] terwijl hij niet verplicht is om een boekhouding bij te houden of om documenten af te geven met betrekking tot handelingen die zijn verricht door de in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige principaal, maar enkel de desbetreffende btw-aangiften indient, indien die nationale bepaling de belastingautoriteit, en bijgevolg ook de bevoegde rechter, niet toestaat te onderzoeken of die persoon: i) betrokken is geweest bij de economische activiteit van de belastingplichtige; ii) wist of had moeten weten dat de belasting met betrekking tot die handeling, of een eerdere of latere handeling, niet zou worden betaald; en iii) te goeder trouw heeft gehandeld en binnen de grenzen van zijn bevoegdheid alle redelijke maatregelen heeft genomen? 

2) Kan op grond van artikel 204 van richtlijn 2006/112 de fiscaal vertegenwoordiger van een in een andere lidstaat gevestigde btw-plichtige aansprakelijk worden gesteld als tot voldoening van de belasting gehouden persoon indien hij niet deelneemt aan de activiteit van de btw-plichtige? En verzet die bepaling zich tegen een nationale regeling als die van artikel 35, lid 1, onder c), van wet [nr.] 2859/2000 volgens welke de fiscaal vertegenwoordiger automatisch als tot voldoening van de belasting gehouden persoon wordt beschouwd, zonder dat de belastingautoriteit, en bijgevolg ook de bevoegde rechter, de mogelijkheid heeft om te onderzoeken of die persoon bij de economische activiteit van de belastingplichtige betrokken is? 
3) Verschilt het antwoord op de vorige vragen naargelang de transactie waarvoor btw verschuldigd is, is verricht onder het fiscaal identificatienummer (btw-nummer) van de lidstaat waarin de belastingplichtige is gevestigd dan wel het btw-nummer van de lidstaat waar de belasting verschuldigd is? 

4) Moeten artikel 204, lid 1, en artikel 205 van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat een persoon gelijktijdig aansprakelijk kan zijn op grond van beide bepalingen, dat wil zeggen, als tot voldoening van de belasting gehouden persoon in de zin van artikel 204, lid 1, en als hoofdelijk verplichte persoon in de zin van artikel 205?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-4/20; C-714/20; C-1/08

Specifiek beleidsterrein: Fin-fiscaal